
» I
Ji fSt»
vormige rancltoppen, die het plateau orageven, maar iiisgehjks
op hei plateau zelf, waar het gesteente in de beekkloven lusschen
de rihben ontbloot voorkomt, zijn de Irachiet-massa's op vele
plaatsen omhuld met dikke lagen puingesteente —- eene gloedbrekzie.
De verschilleiule overgangen van het gesteente, waarin gevvoonlijk
eene groote hoeveelheid magneetijzer aanwezig is, worden gevonden
i n : L. n". 1078—1082.
De G.-Singkoep vormt als het wäre eene natuurlijke hergvest
i n g , welke aan alle zijden door steile hellingen en mureu is
begrensd. De steilheid van dezen herg, die zieh in de gedaante
eens eilands boven het läge tertiaire land verheft, de duizding
wekkende hoogte waarop de rotstorens zieh verhefTen, welke zijn
plateau omringen , de oorspronkelijke wenden, wier schadawen
de grijs- en zwartgeklearde wanden dezer rotsen bedekken , vormen
een niet minder scherp konlrast met het eentoonige, kale,
vlakke of sleehts heuvelachtige tertiaire gebergte, waarop raen
van het plateau nederblikt, als de zoele warrate, die in de läge
bergstreken heerseht, met het ruwe, wölk-en nevelaohtige, winderige
klimaat van dit rotseiland afsteekt. Even als de riffen en banken
zieh eensklaps verheffen in den peilioozen oceaan, rijst hier het
rotseiland plotseling tot zulk eene hoogte in de lacht, dat de
gebouwen en koifijplantaadjen, die op het bergplat worden gevonden
, na den middag menigwerf in wolkennevel zijn gehuld.
E. 8f M. Basalt- en trachiet-doorbraken in aanr
a k i n g met digten kalksteen en graphiet-vorming. Aan
de oostelijke grens van de neptunische bergen van Soekapoera,
ter plaatse waar zij in de alluviaal-vlakte der Tji-Tandoei afdalen,
wordt eene trachiet-doorbraak gevonden , die zieh tot een kleinen
bergtop G.-Boelijir verheft. Van dezen bergtop strekt zieh eene
lange trachitische bergrib uit naar het oosten, en zuidwaarts
van deze rib ligt de steile wand eener zeer dikke kalksteenbank,
welke alhier eindigt. Door het dal, hetwelk hierdoor wordt gevormd,
stroomt de beek Tji-Gamping, en het naastbij gelegene
dorp, noordoostwaarts van het uiteinde van dit dal, wordt Tjitjapar
geheeten. (Distrikt Kawasen.) Het eruptie-gesteente, dat hier
Irachietachtig, eiders meer doleriet- en basaltaehtig van hoedai
g g g mm
405
digheid is, wordt hier op verschiilende plaatsen in onmiddellijke
aanraking gevonden met den digten kalksteen, welke aanmerkelijke
veranderingen heeft ondergaan. Op vele plaatsen is het in gloedbrekzien
gehuld, waarin deels basali-, deels trachielachlige stukken,
benevens andere steensoorten voorkomen, welke enkele
groote hornblende-krislallen bevatten , waaronder er zelfs worden
gevonden ter groolle van een duim ; zie de verschiilende vornien
van dit gesteente in : L. n". 1098-1104. De kalksteenbank is
verseheidene honderd voet dik en op bare kruin gedeeltelijk in
seherpe toppen en naalden verdeeld, waar tussehen diepe spielen
in bel gesteente dringen. Hoe nader de kalk bij het eruptiegesteente
is gelegen, hoe willer van kleur hij woi'dt, ja, bij verkrijgt
eindelijk eene blinkend witte kleur, wordt allengs digter,
harder en brozer : L. n^ 110Ì5—1107; te gelijker üjd openbaart
zieh het merkwaardige verschijnsel, dal wij reeds meermalen
bij andere neptunisehe steensoorten, zoo als Idei- en zandsteenlagen
, hebben waargenomen, ter plaatse waar zij aan eruptiegesteente
grenzen en , naar bel schijnl, aan een hoogen hittegraad
zijn blootgesteld geweest : er ontslaat in de aanvankelijk vornilooze
(amorphe) rols eene soort van afzondering, welke veel overeenkomst
heeft met eene plaalvormige, teerlingvormige of rhombische afzondering
van endogene (pyrolilische) steensoorten. De kalksteen
is alhier in vijf- of zeszijdige, naar den eenen kant spits loeloopende
wig- of lapvormige stukken afgezonderd (zie J. III. Figuur
So), welke 2 à 5 duim dik zijn en volkomen overeenkomen met
de wijze van afzondering, die wij hebben opgemerkt bij den
basali in de Tji-Tjabang (n». 40); van boven gezien, doen zij zieh
op de oppervlakte der rols voor als vijf- of zeskante velden , even
als de verdeelingen op het sebild van een schildpad. (1) Op
andere plekken is de oppervlakte der kalkrots op eene zeer regelmatige
wijze met kleine spielen doorgroefd, waarvan de längsten
evenwijdig loopen met de ])ankvlakken, terwijl de kortere spielen
onder een regten hock op de eerslen staan. (Zie J. III. Figuur
(I) Het is waarschijnlijk, dat deze rotssoorten eene aanmerkelijke hoeveelheid küo'.zuro
taikaarde bevatten cii bij gevolg eonjge overeenkomst hebben mat dolomiet-gesteente.
»Iii it 1m • (