
K S B s s a s ü t e Ä a If-^hwi jjl Í
Ii"
S'i '
298
zuid-zuiclweslen in de kalkbank heeft gevormd. De kloof begiiit
een kwarUer luirs hooger opwaarts, ter plaalse waar de Tji-
]3oenar van eene hoogle van lionderd voet neérwaarls stört, door
welken val haar v^^ater hijna geheel en al tot stof wordt verdeeld.
Van daar plast het beekvvater over eene menigte kleine trappen,
aan wier voet diepe hekkens worden gevonden, in de kloof; tevens
neemt de diepte der kloof steeds toe, tot aan het lagere gedeelte
er van, waar de trapsgewljs dalende bedding hare grootste diepte
heeft hereikt. Dit gedeelte is sraal en levert een woest tooneel op
aan het oog des heschouwers, raaar ook hier vindt de geoloog de
schoonste onthlootingen van het gesteente. Loodregt, meer dan
200 voet hoog, rljzen de kalkwanden ter wederzijde opwaarts;
zij zijn laagsgewijs afgedeekl en deze lagen zijn in vele streken
zeer regelmatig, op andere plaatsen daarentegen worden zij
onduidelijk. De lagen hebhen eene dikte van | á 2 en voor het
ineerendeel van l voet en hellen onder een hoek van 85° van
het tioorden naar het suiden, zijn derhalve van het westen naar
het oosten gerigt. Oogenschijnlijk staan zij derhalve .regtop, even
als folianten op de planken eener boekenkast. De kalksteen : L.
n". 528 lot 550 is witachtig geel, zeer hard en digt. In verschillende
streken worden geene dierlijke overblijfselen er in aange-
Iroffen, terwijl anderen daarentegen rijk zijn aan schelpen en
koralen; hier was het, dat de Schaar van een kreeft : n°. 330*,
werd gevonden. Oostwaarts van het dorp strekt zieh een ander
gedeelte dezer bank in eene zuidelijke rigting iiit, onder den
naara van G.-Legon paré, lot aan de baai, welke eene gelijke
benaming heeft, alwaar overgangsvorraen van kalk in zandsteen
worden aangetroffen : n°. 551 tot 532. Nog verder zuidwaarts
aan het Strand zijn de koppen dier zandsteenformatie ontbloot,
waarvan ik op bladz. 188 heb gesproken; zij hellen echter onder
een geringeren hoek naar het zuiden dan de lagen der kalkbank,
want deze bedraagt hier slechts 20 á 25 graden. (In hetzelfde
distrikt.)
lt. Het groote kalkgebergte G. Séwoe, dat zieh verheft
aan de westelijke grenzen van Buitenzorg, Uisschen deze residentie
en Bantara. Even als de G.-Sewoe, len zuidoosten van Jogjakerta,
299
rijst het in talrijke spitsen opwaarts, doch is niet nader door
niij onderzocht. Er worden verscheidene holen in gevonden,
waarin eetbare zwaluwnesten voorkomen.
1 » . Afgebrokene banken van zwartbruinen, bitumin
e u s e n kalksteen in Krawang, reeds vroeger, nameUjk,op
bladzijde 114 van deze en op bladzijde 56 en 1305 der Il-Je
afdeeling vermeld. De steensoort: L. n°. 900 lot 912 en L. P.
n». 12, bestaat bijna geheel en al uit Sabellarien en koralen. De
lezer vergelijke de beschrijving dezer nuramers in den catalogus
der Terzameling.
1 3 - K a l k b a n k e n in het P reanger -Regent scha p Bandong,
namelijk, aan de westelijke grenzen, aan de buitenwaarls gekeerde
zij de van het plateau, van welker ligwijze reeds vroeger
op bladzijde 84 tot 90 een kort overzigt is medegedeeld. De kalksteen
is wit van klenr, digt, buitengewoon hard en broos. Deze
kalkbanken liggen 1000 ä 2600 voet boven den spiegel der zee,
zijn de hoogsten op gansch Java en worden bijna in het centrum
van het eiland gevonden. Zij hebhen eene dikte van verscheidene
honderd voet, zijn hier raeer, eiders minder duidelijk in 10ä50
voet dikke lagen afgedeeld, die menigwerf door dwars gerigte
spielen in leerlingvormige stnkken zijn gescheiden. De kalkbergeu
der binnenwaarts gekeerde rij: G.-Noengnang, Sangjang tji koro,
Baloe gede, Goea, Boendoet, Awoe, vormen banken, die zieh in
de lengte uitstrekken, lerwijl die der bnitenwaarts gekeerde rij,
namelijk, G.-Kentjana, Tandjoeng, Mesigit, Karang paranten,
meer toren- of teerlingvormig oprijzen, doch insgelijks eene kolossale
grootte hebhen. Staat het meerendeel dezer kalkbanken
opwaarts gerigt, op den kop, of zijn zij naar verscheidene zijden
omgekanteld, zoo als, bij voorbeeld, het geval is met dat gedeelte
van den Goenoeng-Goea, hetwelk men moet beklimmen om den
ingang van de holen Liang-Silanang- en Tjikasang le bereiken (zie
J. III. Figuur 20), men vindt er echter eenigen onder deze banken,
— juisler gezegd groote brokstukken, scholsen van verbrijzelde
banken, — die eene horizontale ligwijze hebben. Tot deze
laatstgenoemde soort moet de bank worden gerekend, gelegen in
de bedding der Tji-Taroem, aan de bnitenwaarts gekeerde zijde
I.
J.
I
^'JjL