
•i ;.
achlig grijze gronJlaag, op eene andere plaats de puinmassa's
aan alle zijden zoo eng omsluit, dat deze als het ware door smelling
met het viilkanische gesteente vereenigd schijnen tezijn. (Zie
J. Ill Figuur 43.) De evenwijdige laagsgewijze afwisseling van
iijnen, gelijkvormigen Ideisteen en met witte vlekken bestippelden,
meer korreligen zandsleen laat zieh nog duidelijk waarnemen in
de schotsen. Deze schotsen —• brokstukken van lagen •— zijn raeerendeels
5 ä 10 voet lang en breed, en gelijk mozaik ten innigste
vereenigd met elkander en met het vulkanische gesteente, dat de
tusschenrnimte, reten , vnlt. De afzonderlijke lagen hebben afwisselend
eene dikte van 1 ä 3 voet. Het vulkanische gesteente,
dat bij het opwellen de neptunische formatie alhier heeft doorbroken,
verbrijzeld en verhard, is slechls onduidelijk en onregelmatig
afgescheiden; op eenige gedeelten van den kustmuur neemt
men echter eene tafelvormig-schelvormige afscheiding waar, met
onduideUjke dwarsverdeelingen.
E ^ M. Tji-Liman-dal in zijne hoogst gelegene
Streek en G.-Liman. (Bantam, Lebak, Parang koedjang.) Aan
de oostelijke zijde van het dal der Tji-Liman, op een afstand van
i iiur zuidoostwaarts van het dorp Serevveh, dat aan den westelijken
oever der beek ter hoogte van 1150 voet boven den spiegel
der zee ligt, verheft zieh een kleine kegelberg, de G.-Batoe, 815
voet boven het dal. HLj hestaat uit trachiet: L. n°. 418, in welks
afscheidingskloven en spleten gemeene, niet buigzame asbest: L.
n". 4!9 voorkomt, in lagen van ä i duim dikte. Ten noorden
en ten zuiden van dezen berg rijzen nog verscheidene andere bergen
op, die in gedaante en grootte met den G.-Batoe overeenkomen;
oostvsraarts er van verheft zieh de eene bergtop na den anderen,
die een doolhof vormen, dat met een somber vsroud is bedekt. De
G.-Batoe, met zijne naburige hergen, is de westelijkste van deze
endogene gesteentebergen, die tevens het naast aan het dal grenst.
Deze bergen verhelfen zieh te midden van een zeer uitgestrekt neptunisch
gebergte, ten zuiden van gindsche streek nabij Bodjong manik,
waar wij vroeger de kolenbevattende lagen en kalksteenbanken hebben
aangetroffen. Ook aan de andere, westelijke zijde van het dal
339
rijzen, hoewel in geringer getal, eenige dier spitse trachiet-toppeii
opwaarts, die zieh allen door hunnen steilen vorm en aanmerkelijke
hoogte ten zeerste onderscheiden van de vlakke neptunische heuvelvormingen,
waaruit zij door spleten, gangvormige kloven, zijn te
voorschijn gekomen. Zijn de dalbodem en de vlakke heuvelen voor
het grootste gedeelte van hun woudgeboomte beroofd geworden,
de toppen van al deze trachiet-bergen zijn bedekt met kleine overhlijfselen
van hoog groeijende, oorspronkelijke wouden, in wier
schaduwen op verscheidene dezer bergen oude graven, bedevaartplaatsen,
liggen. Huishoog rijst de trachiet-rots met steile wanden
iiit de kruin des G.-Batoe opwaarts, terwijl de helling is bedekt
met bankachtig afgescheidene (onduidelijk laagsgewijs verdeelde)
brekzien derzelfde steensoort (een wrijvingsconglomeraat?), welke
onder een vrij steilen hoek afdalen. Aan de noordoostelijke zijde
des bergs vormen deze banken een geweif, dat ver binnenwaarts
reikt en als het wäre een hol vormt.
In deze Streek, in het dal der Tji-Liman en op zijne grensheuvelen,
worden slechts weinige plaatsen gevonden, waar de lagen
van het tertiaire gebergte het gewone karakter hehben, dat
is, kalk-, klei- of zandsteenachtig zijn; tot die soort hehooren
gindsche geisoleerde kalkrotsen, — overblijfselen van verbrijzelde
banken, — die wij vroeger op bladzijde 293 hebben beschreven,
waarvan er eene aan hare oppervlakte doorsneden is met reten
op de wijze van gloeijende lava-blokken, die bij het bekoelen
bersten; wijders een blaauwachtig grijze zaudsteen : L. no. 420,
die in de zuidelijke streken van het dal voorkomt. Alle andere
deelen van het laagsgewLjze gebergte hebben groote veranderingen
ondergaan.
Te rekenen van zijn oorsprong aan den G.-Liman, een juk,dat
zieh eenige palen ten zuiden van den G.-Batoe verheft, tot benedenwaarts
bij Sereweh en nog vele mijlen verder, eerst noord-, dan
westwaarts aan gene zijde van het dorp, is het gansche dal der
Tji-Liman, zoo mede de bodem van bijna alle neveudalen — der
beken, die zieh in de Tji-Liman entlasten,— bedekt met eene
ontelbare menigte, onregelmatig gevormde rotsblokken, ter grootte