
! i
•säm T -
m
' • s
40
hoiiden, dat tusschen dezelven, namelijk, tussclien de breukranden,
geen enkel vreemdsoortig, geen eruptie-gesteente aan
de oppervlakte is te voorschijn gekomen,— en wij zullen het,
dit alles overwegende, waarscliijnlijk vindeii, dat deze muren
zicli tot op eene groote diepte beneden de oppervlakte des bodems
voortzetten en dat de gansche dikte der formatie allerminst
liet drie ä vijf dxibbele moet bedragen van de dikte der
lagen, welke zicb boven de oppervlakte des bodems vertoonen.
Dat oplieiFende en uiteendrijvende (plutonisclie) krachten bare
uitwerking deden gevoelen op deze laagsgewijs gevormde massa's,
zulks blijkt nit de eruptie-gesteenten, welke zieh een uitweg
hebben gebaand zoowel door de groep van lagen, die in den
goenoengLinggoeng eindigen, als op andere nabij gelegene plaatsen.
Zie de diallag-porphier: L. n". 671, de syenietachtige porpbier:
L. n». 650 en de fraaije augiet-porphier: L. n". 638, welk
laatstgenoemd gesteente in het bed der tji Kawoeng en tji Marindjoeng,
nabij de watervallen (zie F i g u u r lS) , de zandsteenlagen
in den vorm van een smallen, muurachtigen gang in dwarsche
rigting doorloopt. (Deze endogene steensoorten zullen in
het 10'^® hoofdstiik worden beschreven.) Opmerkenswaardig is
het, dat hier een konde bron wordt aangetroiFen en w el in den
achtergrond der overwelfde, als eene grot gevormde bogt, vöör
welke de tjoeroek Sodong nederstort, namelijk, in het bed der
tji Kande aan den voet des muur s , — den breiikrand der neptunische
formatie. — Het water dezer bron heeft slechts eene temperatuur
van 19,0 Reaumur ; hetzelve verbreidt echter een Sterken
reuk van zwavelwaterstofgas en zet een zwavelig-kalkachtig
beslag af.
5°. Streken, ahvaar de formatie omgekanteld is, waar de vloltcn
op het hoofd staan (de breukranden naar boven gekeerd,) waar zij
eene verticale rigting hebben. In het centrale gedeelte van het
eiland, zuidoostwaarts van den Tjerimai (afdeeling Koeningan)
worden gebergten gevonden, welke uit lange evenwijdige
ketenen bestaan, wier getal ten minste drieis; dikwerf treitmen
dezelve aan in eene zesdubbele rij, welke, in het algemeen genomen,
van het west ten noorden, naar het oost ten zuiden, sommigen
bijna West en oost gerigt zijn, zieh uitstrekken van het
Malembong-gebergte tot in de nabijheid van den Slamal, en
i
m
41
tusschen den Tjerimai en den Sawal heenloopen. Zij ornsluiten
lange parallel-dalen, wier bodem gewoonlijk eene voldoende
breedte bezit om voor de rij st- (in sawa's) boiiwende Javanen
bewoonbaar te zijn. In eene gelijke rigting als de bergketenen en
de op menige plaats steil opstaande lagen verloopen, stroomen
de beken dezer dalen, o/'van het westen naar het oosten o/'van
het oosten naar het westen tot op de plaats, waar zij zieh onder
een regten hoek wenden en, hetzij naar het noorden of naar het
zuiden vlietende, door dwarskloven, door poorten stroomen,
die nergens op Java in zoo grootschen vorm, zoo talrijk worden
aangetroiFen als in dit gebergte.
Door een dier dalen, voorbij de dorpen Tjantilan, Selagambe,
Peroeng en anderen, stroomt de hoofdbeek (tji) Djolang aanvankelijk
van het westen naar het oosten tot aan het dorp Tjoeroek
; van dit punt af rigt zij zieh zuidwaarts door het overige
gedeelte van het dal, hetwelk veel breeder geworden is dan
vroeger, uithoofde een aantal evenwijdige nevenketenen zieh
met haar uiteinde alhier verder dan eiders teruggetrokken hebben.
In een aantal bogten zet de beek hären gekronkelden Ipop,
met een gelijkmatig, zacht verval, algemeen genomen naar het
zuiden door deze vlakte voort en bespoelt de dorpen Janglapa,
Tjigintoeng en Bandardendeng; kiest men nu het drooge gedeelte
van haar rotsbed^ nevens de centrale met water gevulde
gleuf der kali tot voetpad^ dan kan men baren loop vervolgen
van het dorp Tjoeroek af onafgebroken tot aan bare dwarsdoorbraak
in de Soebangketen^ door welke enge poort het water tusschen
torens hoog op elkander neergestorte puinbrokken van
zandsteenlagen, met donderend geweld alschuimendheenspat,
om vervolgens een nieuwj, doch veel enger parallel-dal in gelijke
rigting als vroeger, namel i jkvan het westen naar het oosten te
doorstroomen. Deze gansche weg, te rekenen van het dorp Tjoeroek
tot aan de poort^ waarvan de lengte in de rigting van het
noorden naar het zuiden ongeveer 3 palen bedraagt^ wordt
afgelegd over de koppen van dwars afgebrokene lagen, welke
als nevens elkander geplaatste planken volkomen verticaal
gerigt zijn, of althans slechts eene uiterst geringe helling
bezitten; deze lagen hebben veelal eene dikte van 1 a 5, andet'eii
van sommigen slechts van ' voet en vormen het bed der
I '
I i 'ri