
yiSÉiüiiíii^ií'.
160
zeldzaanihoid hniinei- ixislanddeelen, zuilen wij geene mclding
makoii van de ßjlüiorixlige coa^lomenilcu, de zandsleenen, inaav
ons bepalen tot de Lreliziendie uit grove "stukken bestaan.
Wilden wij liet ondcmemen eene bescbrijving te leveren van
al de verscliillende zandsteensoorten, welke nu eens bestaan
uit stukken ter grootte van eene erwt, en eiders, uithoofde dcrzelver
bestanddeelen bij trapsgewijzen overgang in omvang
afuemen, zaniengesteld zijn u i t bet fijnste stof of zand, — wier
kleur veelal grijs, blaauwaebtig grijs, geelaebtig grijs, ja, somtijds
wit is, en die door bet verminderen der grootte van de
puinbrokken, waaruit zij bestaan, allengsovergaan in de fijnste
mergel- en tbonsoorten, waarvan bet bloote oog de afzonderlijke
bestanddeelen niet mcer kan ondersebeiden, — wilden
wij, zeg ik, al deze afzonderlijke soorten leeren kennen, zoo beboorden
wij bet ganscbe eiland te besebrijven; geene steensoorten
toeb zijn meer algemeen verbreid in bet tertiaire geborgte
van Java dan de met elkander afwisselende tbon-, mergel- en
Zandsteeulagen, welke laatsten n u eens kwartsaebtig, dan weder,
en inderdaad bet menigvuldigst, door koolzuren kalk zijn
verbonden en die gezamenlijk verre bet grootste gedeelte der
neptunisebe gebergtemassa van bet eiland uitmaken. Wat
betreft deze fijnere' sedimentlagen, biervan bebben wij reeds
in bet tweede kapittel, van bladz. 20—28, een kort overzigt
geleverd.
A. VULKANISCHE CONGLOMERATEN.
I. Beddingen van groole puinbrokken, idt vulkanische {traehietische,
basaltische en daarmcde verwante) steensoorten hestaande, die aan
de oppervlakte ontbloot zijn, en eene aanmerkelijke dikte hezitten,
doch wier liggend gesteente bij de meesten onbekend is.
1". De zuidoostelijke zijde der Wijnkoopsbaai wordt bijna
in bare ganscbe uitgestrektbeid omgeven door een golfvormig,
oneiFen boogland, betwelk een gedeelte viitmaakt van bet distrikt
Djampang koelon, in betPreanger-Regentscbap Tjandjoer.
In bet middengedeelte der baai, ter plaatse waar bet Strand
tusseben de TOondijigen der tji Awar en der tji Saar van bet
iioordoosten naar het zuidwesten loopl, rijst de baai buitengewoon
steil naar bot boogland, op betwelk de dorpen Tjigoeloesoer
en Tjidjapoen, benevens anderen, zijn gelegen. Zij worden
besproeid door de tji Goeloesoer, welke beek ojj een afstand van
I minuut ten zuid-zuidWesten, namelijk, stroomafwaarts, van
het ZOO even genoemde dorp en | minuut boven de eerstgeraelde
desa een water val vormt. Hier aan dezen tjoeroek tji Goeloesoer
vormt de bedding der rivier, welke aanvankelijk slecbts
eene geringe diepte bad, versebeidene kort op elkander volgende,
doeb niet gelieel en loodregte rotstrappen, waarvan de
boogste ongeveer 50 voet bereikt; de beek verkrijgt bierdoor
een val van 80 á 100 voet en ziet liaar bed van deze plaats af
in eene kloof berscbapen, welke eeire gelijke diepte beeft als
de boogte van den waterval bedraagit.
Zoo diep is albier een grofkoi'relig puingesteente doorsneden
en ontbloot; betzelve bestaat uit rotsstukken, die eene grootte
bebben van ^ á 1 voet, deels afgerond zijn, en ten deele nog
zeer scberpe kanten bezitten. Tusseben de zoo evengenoemden
komen enkele brokstukken voor, welke eene middellijn bebben
van 5 voet, en deze laatsten zijn steeds van scberpe kanten
voorzien. Eenige dier puinbrokken bestaan uit eene diorietisebe
steensoort, waarin veel ijzerkies vermengd voorkomt; velen
bevatten groene of zwarte bornblende-kristallen, die zicb op
de breukvlakken aan bet oog voordoen als langwerpig Vierkante
vlekken, ter grootte van 2 á 3 lijnen; verre weg de meesten
zijn van tracbietiscben en basaltischen aard. Iloewel zicb
op bet oog geen verbindingsmiddel laat bespeuren, zoo zijn
zij ecbter allen innig zaamgebakken en vormen zij eene zeer
liobbelig-boekige, onefFene oppervlakte. Zie L. n". 617.
Ditzelfde conglomeraat vindt jnen, bebalve in de bedding
der tji Goeloesoer, insgelijks in die der meer oostwaarts stroomende
tji Pendar, gelijk mede in bet bed der tji Mas, welke
vorder zuidwaarts wordt gevonden; wijders is zulks bet geval
in de tji Marindjoeng, waarin de eerstgenoemde beken bare uit- •
wa tering bebben, toeb welke aanvankelijk tusseben de beide beken
Goeloesoer en Mas in lietmidden stroomd. Verder benedenwaarts,
namelij k, in de rig ting van bet zuiden en zui dwes ten, laa t
zicb dit conglomeraat bespeuren tot voorbij bet dorp Tjidjengkol
i. f