
" 11%«» "tMiiiiiaiiiiiMa.il-.. «K
Tü ìrir iiiiiiiÉitiMiMMMMaMiiMit
i a -
loopi längs den oostelijken voct dezer bergen. Nadal de Tji-Taroein
zieh niet de Tji-Sokaii heeft vereenigd, slroomt zij in eene halfkringvormige
rigting rondom den westelijken en noordelijken voet
dezer bergen en vormt daarna eene doorbraak — eene smalle
kloof — in het noordelijkste verheffingsjuk van bet lertiaire gebergte,
dat noordwaarls onder den alluviaalbodem van Krawang
duikt. Te rekenen van het uileinde der kloof, waar Tjikaok is gelegen,
is deze rivier bevaarbaar. De doorbrokene lagen zijn kalkachlige
zandsteen-, klei- en raergellagen: L. n". 927—959, welke
rljk zijn aan petrefacten; vergelijk hier boven bladzijde 114 Q,
benevens de aklaar opgenoemde fossile overblijfselen. Deze lagen
zijn in de streken, waar zij door gindscbe rotsbergen doorbroken
z i j n , vooral ter plaalse, waar zij met het ernptie-gesleenle in
onmiddellijk verband slaan, kristalliniscb geworden, verbard en
verkieseld. De kleilagen zijn op menigvuklige plekken in een
leiacblig, allhans in dünne blaadjes verdeelbaar gesteenle veranderd,
dat ter naanwernood kan onderscbeiden worden van
lafelbasalt: L. n°. 918—920. In deze melamorpbische steensoorl
komt op vele plekken eene verbazende boeveelbeid Ijzerkies voor,
ZOO wel ingesprenkeld als in äderen aan de conlaclpunten met
bet eruptie-gesteente: L. n". 924—925. Naar men zegt, nioet
dit zwavelijzer goud bevatten, welke bewering ik noch wederleggen,
noch bevestigen kan, uilboofde de medegebragte massa's
in dit opzigt nog- niet zijn onderzocht. Aan de westelijke zijde
der boofdrots, bij uitnemendheid G.-Parang gebeelen, wordt een
scbacbt gevonden, die in Augustus, 1722, onder het opzigt van
M"-. D. Dürven, Raad van Indie, aan de grens van bei veranderde
neptuniscbeen van het eruplie-gesteente is gegraven; in 1746 werd
de exploitatie echter opgegeven, uithoofde de boeveelbeid goud,
welke in zeer iijn verdeelden toestand werd gevonden, de kosten
der bewerking niet kon bestrijden. Het eriiptie-gesteente: L. n°.
913—917 en 922, 923 is een hornblende-porphier, die veelovereenkomst
heeft met trachiet, met lange, dünne zuil- of naaldvormige
hornblende-kristallen, die zwart van kleur zijn en in een
beider grijs of witacbtig felsiet-deeg liggen. In een twaalftalkolossale
rotstoppen, welke deels den vorm hebben van kegels, pilaren
581
of torens — G.-Lëmboe, Tjipalawi, Salasi, Parang, Bongkok,
Anaga, Meoeng, Lemboeng, Djoepoe, enz., enz., gebeelen,—^ rijst
het 1er hoogte van 1500 à 1000 voet boven de oppervlakte des bodems.
Terwijl de zijwanden van de meeste dezer rotsmassa's zonder
ladders en steigers volkomen onbeklimbaar zijn, is haar schedel
niet zelden met woudgeboonite bedekt. Zij hebben deels eene
Z L i i l - , deels bankvormige of tafel-schelvormige afzondering, doch
beide op eene verbazend groote schaal. Met den hamer geslagen
wordende, breekt bei gesteenle, in het klein, gewoonlijk in scherpkantige,
scheve, vier- of vijfhoekige slnkken. — Aan den oostel'jken
voet van den G.-Parang ligt, in eene bruinachtige verweeringsaarde,
eene ontzaggelijke menigte groote kwartskrislallen : L.
n°. 926 (rhomboëder «entrandeckt zur Säule und in der Richtung
der Scheitelkanten», wier eindvlakken zeer ongelijk van grootle
zijn), welke kristallen zonder twijfel moelen beschouwd worden
als oveiblijfselen van een verweerden porphier. (1)
F . PRBAN6BR-REGENTSCHAP BANDONG : H'. 26—28.
3 6 . E. Trachiet- en hornblendeporphier-bergen in
h e t plateau van Bandong tusschen het dislrikt Kopo
en Rongga. Het zuidelijke, smalle gedeelte van het plateau van
Bandong, dat zuidwaarls van zijne hoofdbeek Tji-Taroeni ligi,
wordt in tweeën verdeeld door de nevenbeek Tji-Widaï, welke
van het zuiden naar het noorden slroomt. De ooslelijke, groolsle
helft is aan de zuidzijde slechls begrensd door vulkanen en vulkanische
voorbergen — den G.-Tiloe, Malawar en anderen, —
de westelijke helft daarentegen, welke voor het groolsle gedeelte
tot het distrikt Rongga behoort, is omgeven door laagsgewijs gevormde
geberglen, die lof de tertiaire formalie behooren en zieh
onafgebroken voortzellen in de Djampang-dislriklen. Aan de westelijke
zijde der Tji-AVidaï reikt een veelloppig gebergle, tusschen
het ooslelijke distrikt Kopo en bel westelijke distrikt Rongga,
(1) De G.-Parang, benevens de aangrenzende deelen der tertiaire formatie en de vera
n d e n n g e n , welke deze heoft ondergaan , verdienen te regt afzonderlijk en uitvoerig
to worden beharideld , uithoofde van de menigte merltwaardige en gewigtige versohijns
e l e n , welke zij oplovoron ; eene dergelijke monographie kan ccliter in dii werk niet
worden geleverd.
i'h 't
-' !i V •' »vi
I t