
lijkoveral eiders aan de zijden van dit gebergte lietgevalis, niaar
daalt van de hoogste nok der keteii eensklaps loodregt, of altlians
bijna loodregt Lenedenwaarts. Aan dezen kolossalen, meer dau
300'lioogen,van lietzuidwestennaar hetnoordoosteniiitgestrekten
muur „goenoeng Pamoeran" is liet, dat zicli de laagsgewijze
verdeeling van liet conglomeraat, benevens liet hellen der lagen
onder een lioek van 40 à 45o naar liet zuiden laat bespeuren.
Aan den voet van dezen muur worden de ingangen van
3 holen gevonden, waarin echter, naar het verhaal der Javanen,
geene zwaluwen nestelen. De openingvan een dier holen, benevens
de gansche aehtergrond dezer bogt, liggen thans hoven het
hoogste peil der zee, niettegenstaande het buiten twijfelmag
geacht worden, dat het uitholen van den muur en het ontstaan
der grotten aan de werking der baren moet worden toegeschreven.
Op grond hier van mag men aannemen, dat de kust in lateren
tijd is opgeheven geworden. Indenabijheidvandegowah
Gêdé heeft het loodregt nederdalende gedeelte van den wand,
dat is, van den kustmuur, bij het ebgetijde eene hoogte van 80
voet; längs dezen muur nu dalen der zwaluwnestplukkers
door middel van ladders, vervaardigd uit aaneengeknoopte rotanstrengen,
benedenwaarts; de bodem der hier boven bedoelde
holen, ZOO mede die van alle anderen, waarin thans zwaluwen
nestelen, wordt voortdurend door het zeewater hedekt. Sleehts het
verst verwijderde gedeelte, de wäre aehtergrond der gowaliDahar
en die van eenige weinige anderen liggen droog. De alliier aanwezige
vogelnestholen zijn, in de rigting van het oosten naar het
Westen, de volgenden: gowah Dahar, Gêdé, Wolo •—• tot deze
grot worden nog 4 kleinere holen gerekend, welke insgelijks aan
den voet van den Pamoeran worden aangetroifen, namelijk, Temon,
Lengkong, Rendilan en Djoembloeng, waarin sleehts
weinige of volstrekt geene nesten worden gevonden, •— verder op
Nogosari en Medjingkêla; de beide laatsten liggen het meest
westwaarts, naar de zijde van Aja heen.
Aan het oostelijke uiteinde der bergketen loopt de kust in
eene noordelijke rigting landwaarts in; zij vormt op die wijze
eene kleine zandaehtige baai, welke aan hare oostelijke zijde door
eene uitstekende en naar het zuiden gerigte rotsspits, oedjoeng
Manangkang wordt begrensd. Door den hoek, welke deze rotsmmm
187
kaap met het Strand vormt, loopt eene grot, die den naam heeft
van karang Bolong (holle rots) en hieraan is de naam der gansche
Streek ontleend geworden. Ilet hol loopt in eene dwarsche
rigting noordoostwaarts onder den rotsmuur door, tot aan den
oever der kali Tj int j ing goeleng, waarvan de monding in zee ten
oosten van de genoemde kaap is gelegen. Aan den tegenover gestelden
oever der kali neemt de vlakte van Bagelen een aanvang.
Alles, wat het oog hier aanschouwt, is eene brekzie, bestaande
uit grove, scherphoekigestukken, die zonder eenig zigtbaar
bindmiddel zijn-zaamgehecht; uiterlijk schijnt zij eenbontkleun
g mozaikwerk, dewijl vele stukken eene roode, anderen eene
zwarte, bruine, donker- of heldergrijze, zelfseene witte, ja, eene
groenachtige en geelachtige kleur hebben. Het is, namelijk, de
felsit-deeg, waaruit die brokstukken bestaan, welke op die verschillende
wijze is gekleurd, en waarin behalve glasachtige veldspaath,
insgelijks hornblendekristallen voorkomen, die zieh als
zwarte stipjes of kleine vlekjes aan de oppervlakte der helder
gekleurde stukken voordoen. Zie L. n". 1244—1248. De schoonste
ontblooting dezer brekzie wordt gevonden aan de uiterste
spits „karang Bodo," welke door de baren der zee wordt bespoeld;
deze spits maakt een gedeelte uit van den oedjoeng Manangkang.
Het mag als waarschijnlijk worden besehouwd, dat de benedenste
gedeelten van het conglomeraat, welke aan den voet van
het gebergte, aan het Strand der zee ontbloot zijn, uit eene gloedbrekzie
bestaan en het bekleedseUiitmaken van eendieper Hggend
eruptie-ges teente, dat niet aan de oppervlakte der aardkorst
zigtbaar is. De daarop rüstende laagsgewijs gevormde massa's
bestaan uit die puinbrokken van het wrijvings-conglomeraat,
welke door de werking der baren over eene grootere ruimte uitgebreid
en in banken zijn verdeeld geworden. Dat in andere
deelen van het Karang bolong-gebergte compacte, vulkanische
eruptie-gesteenten te voorschijn getreden zijn, zullen wij in het
lO'ie kapittel nader aantoonen.
15°. Zoo worden mede in de hooger gelegene deelen van het
Serajoe-dal, van Wonosobo tot aan Bandjar'nagara, ontblootingen
aangetroflen van grovc, vulkanischepuingesteenten, welke
lot eene aanmerkelijke dikte opeengehoopt liggen.
i , I '
itfft,;
I
ÎI
• i