
m
oorsprong, lerwijl de hasalt alleen een werkelijk eruplie-gesteeiile
zou zijn. De raangaan-ertsaderen worden binnen de gansche uiLgestreklheid
van liet terrein , ingesloten lusscheu de twee naastbij
gelegene basalt-dammen, in menigte gevonden en zijn welligt
niet anders dan de uiLeinden van een enkelen, lager gelegen,
zwaren gang.
3 » . E. Plaatvormige trachiet in de Tji-Longan. (Distrikt
Tradjoe.) Te midden van het dal der Tji-Longan, dat het
terliaire geborgte diep doorsnijdt, vindt nien tusschen Salaljaoe
en Dedel, beneden de dorpen Kaloembit en Moeara, eene plaals
alwaar de rivier hare bedding tot op een trachietacbtig gesteenle:
L. n°. 986—987, heeft uitgespoeld; zij Vorrat aldaar verscbeidene
kleine watervallen over rotstrappen, die bekend zijn onder de benaming
van Tonjong. Het gesteente is afgezonderd in loodregt staande
banken, welke eene dikte bebben van 5 ä 5 voel en van het noordwesten
naar het zuidoosten zijn gerigt; deze banken laten zieh
menigwerf in dünne blaadjes splijten.
M. E. Basalt in de Tji-Tjabang, die in kleine stukken
is afgezonderd. (Distrikt Paroeng.) In het neptunische gebergle
tusschen Tjoeroek negteg (distrikt Karang) en Tjibalong
(dislrikt Paroeng), dat raet kalkbanken is hedekt, worden basaltdoorbraken
gevonden tusschen raergel-, kalk- en zandachtige lagen,
die op vele plaatsen in hoornsteen zijn overgegaan. — Digtebasalt
van donker zwarle kleur: L. n". 1046, vornit op eene piek over eene
uitgestreklheid van verscheidene honderd voet de bedding der kleine
Tji-Tjabang; millioenen van kleine, scherphoekige, menigwerf
tapvormige stukken, ter groolte van 2 ä b duim, vvaarin het
gesteenle is afgezonderd, verheffen zieh boven zijne oppervlakte.
E. ^ M. Het eruptie-gesleente, de verkieselde steensoorten,
voorkoaiende aan de mergelbank in het Tji-Woelan-dal, benevens
de warme bron, die aldaar entspringt, hebben wij reeds
vroeger in oogenschouw genomen op bladzijde 1559der II''® afdeeling.
^ ^ . • E . Tracbietachtig massagebergte G.-Singkoep. De
oostelijke helft van Soekapoera, welke ten zuiden is begrensd door
de zee, ten westen door de Tji-Woelan en ten noorden en ten
ooslen door de Tji-Tandoei, is bijna in hare gansche uitgestrektii'^
K A -^im
401
heid bedekt met een laag gebergte, dat echter eene groote afwisseling
van vormen aanbiedt; mijlen, ja, dagreizen kan men door
dit gebergte afleggen, zonder iels anders le aanschouwen dan
klei-, mergel- en zandsleenlagen en hier en daar eene enkele kalkbank,
die de vroeger genoemde sleensoorten bedekl. Ongeveer le
midden van het gebergte, in het oostelijke gedeelle van het dislrikt
Tjiwaroe, 1er plaatse waar dit aan liet distrikt Prigi grensl, verheft
zieh plotseling een tracbietachtig rolsgebergle, dat aan alle
zijden steil, gelyk eene vesting of een rolseiland, uit het
tertiaire land oprijst en op die wijze minstens eene hoogle van
2000 voet bereikt; zijne algemeene henaraing is Goenoeng-Singkoep.
Het middengedeelle van dit gebergte is een plateau; dit is
echler niet vlak, maar bestaat uit ribben, die van het westen
naar het ooslen zijn gerigt en wier rondachlige kruinen bijna allen
op gelijke hoogle liggen. Hoewel zij eene kronkelende rigling
hebben, loopen zij echter evenwijdig len opzigte van elkander. Aan
de ooslzijde eindigt dit plateau in een scherpen rand,die met steilen,
gedeellelijk loodreglen wand afdaalt in het veel lager gelegene
terliaire gebergle, dat zieh van daar verder oostwaarls mijlen
ver uilslrekt voor het cog des beschouwers. Bijna overal eiders
op zijn rand is dit plateau met bergtoppen omringd, welke als de
bastions eener vesling of de hoeklorens van een bürgt, gedeellelijk
met loodregle zijwanden als kolossale rolspilaren oprijzen en die
onder verscbiilende benamingen bekend zijn. Van den voel des
westelljkslen dezer torenvormige loppen — van den G.-Singkoep
in beperklen zin — slrekken zieh de slraks genoemde kronkelende
ribben, waarin de oppervlakte van bet bergplal is afgezonderd,
benedenwaarls uit; aan de steile, bijna loodregle helling, in hei oostelijk
gedeelle, onlwaart men, dat het plaleau uit eene trachietbank
beslaat, die eene dikte heefl van verscheidene honderd voel;
bei laal zieh duidelijk zien, dal deze bank zieh over den zaudsleen
van bei terliaire gebergle heefl uilgebreid, nadat het gesteenle aan
den G.-Singkoep en op andere plaalsen, waar thans loppen oprijzen,
was opgestegen. Over de gansche bencdenhelft des wands
en aan den voet zijn de koppen der afgebrokene zandsleenlagen
onlblool. Niet slechls op den G.-Singkoep, benevens op de pilaarÎ
»iit
11
4\i
-'iuM Sf
i :
r
I '
i-i.
>