
t !
\r I
136
silen; zie vroeger Ampullaria 211, 212, Paladina 215, Cyclo
stoma 216—218.
Onder de zeeschelpdieren, waarvan dezelfde soorten in fossilen
toestand in liet tertiaire gebergte en te gelijkertijd levend
worden aangetroifen, mögen de volgenden geteld worden:
Murex trunculus Lin., Pyrula reticulata Lm., Magilus antiquus
Lm., Natica glaiicinoïdes Desli., Bulla lignaria Lm., Arca
diliivii Lm. (561) en Modiola litliopliaga Desh.
Vele fossile soorten worden als uitgestorven bescliouwd,
dewijl men de levenden niet kent. Het is ecliter zeer waarscliijnlijk,
dat vele dier soorten nog leven in de tot lieden
weinig onderzochte zeeën, die zuidwaarts van den aeqnator
liggen. Naar ik vermoed, komen de volgende fossilen volkomen
ovei-een met soorten, welke aan de zuidkust leven en waarmede
ik dezelven heb vergeleken. Solarium marginatum Desli. 196,
Troclius mi tra tus Desb. 185, Natica 205: overeenkomende met
de epiglottina, Natica 204—207, Dolium-soorten 96—110,
Harpa 111—115, Cassis texta Bronn 116, Fusus subcarinatus
Desli. 160. De kleur van de fossile exemplaren der zoo even opgenoemde
Solarium- en Troclius-soort, even als die der Arca
diluvii, was bij velen zoo uitmuntend goed bewaard gebleven,
dat men dezelven ter naauwernood kon onderscbeiden van de
levcnde exemplaren,. die aan de zuidkust waren gevonden,
niettegenstaande de eerstgenoemden in een 2 à 5,000 voet lioog
rijzend gebergte w aren opgedolven geworden.
Dat het laagsgewijze gebergte op Java jonger is dan de krijtformatie,
dat het tot eene nieimere, tertiaire période behoort, tot
dit besluit mögen wij komen, op grond dat de hier boven opgetelde
fossile dierlijke overblijfselen in hetzelve worden aangetroifen,
niettegenstaande 1 de groote geographische uitgestrektheid,
welke dit gebergte bezit en de aanmerkelijke hoogte
boven de oppervlakte der zee, — die tot de zone van 5 à 6,000
voet reikt, •— waartoe het is opgedreven geworden, zie hoofdstuk
2 en 4; •— 2°. de aanzienlijke dikte der formatie, die meer
dan 5,000 voet moet bedragen, zie hoofdst. 5; •—• 5". niettegenstaande
dit gebergte doorbroken is door gangen van zoogenaamde
oudere, plutonisclie gesteenten, als: dioriet, augietprophier,
zie hoofdst. 10 en hetzelve in vele strekon is herscha-
. :
!»
jf1t ( ()
137
pen geworden in kiezelschiefer, injaspis, ja.ingliramerschielej-,
zie hoofdst. 11 '); —n i e t t e g e n s t a a n d e hetzelve bedektis door
kalkbanken, die de Jura-kalk in hardheid en in dikte te boven
gaan, zie hoofdst. 9 •— en vulkanische trachiet-gebergten
door spleten van deze formatie zijn opwaarts gerezen, wier kegels
zieh ter hoogte van 9 à 10,000 voet boven dezelve hebben verheven,
zie Java, 2'^° afdeel, en vergei, daarmede bladz. 77 enz.'der
afdeel. ; — niettegenstaande al deze opgenoemde verschijnselen,
welke tot heden zoo in Europa als in andere werelddeelen
meerendeels slechts in dergelijke gebergten zijn waargenomen
geworden,dieouderzijn dande krijtformatie, doch welke allen,
gelijk in de aangehaalde hoofdstukkenwordt aangetoond, tot het
eigendommelijke onzer formatie behooren, meenen wij ten volle
geregtigd te zijn, om het hierboven medegedeelde resultaat afte
leiden uit het voorkomen der opgenoemde fossile overblijfselen.
Slechts vier koraalgeslachten, wier overblijfselen in den digten,
harden kalksteen gevonden werden, waaruit zoo vele en
zulke dikke banken op Java bestaan, zijn in strijd met de gevolgtrekking,
welke wij hierboven hebben medegedeeld. Dit
zijn: 1». soorten van het geslacht Sarcinula 459—462 en 475;
2». Agaricia lobata Goldf 468;-5». Favosites alveolata Goldf
471, Favosites 469, 470 en 472 en 4«. Calamopora Goldf 467.
Naar hetgeen ik heb gevonden in de palaeontologische werken,
die ik onder mijn bereik heb, ten einde mij eenig licht te
verschaffen nopens de verspreiding der fossile overblijfselen in
de verschillende formatien, komt 1". Sarcinula slechts voor in
het /wra-gebergte of in nog oudere gebergte-groepen ; 2". Agaricia
lobata in het /iira-gebergte (Goral rag) ; 5°. Favosites wordt
slechts aangetroffen in de Grauwacke-iovm.n\ie (in het silurische
systeem), derhalve in het oudste, petrefacten bevattende gebergte
en 4». Calamopora insgelijks in de Giwwac/ce-vorming. Op Java
daarentegen vindt men lo. Sarcinula 459: overeenkomende
met de Astroites Goldf pl. 24. fig. 12 en Sarcinula 461 ver-
') De geringe mate van hardheid der gestcentelagen, welke aan verschillende oorzaken
wordt toegeschreven en die zulk eenc kenmerkende hoodanigheid is der meest
tertiaire vormingen in Europa, wordt op Java slechts hier cn äaar opgemerkt. In vele
slreken van dit eiland kunnen deze lagen in hardheid wedijveren met die der schiefer
forinatie.
II »
i !
'' i!
: H
t , i
il f.
(( »