
Iii
a
tï
r i
itf
i'
i!
i'
I ! iliSlS
H
I:
fj >
508
hooger werden opgesluwd en bij gevolg ook verder in zee moesten
reiken dan de zijwaarls, dat is , ten ooslen en len weslen daarvan
gelegene slreken. Deze laatslen moeslen alsdan eene vlakle
vorinen tusschen de landplallen of vlak-convexe heuvelen, en naar
de zijde der kust in eene vlakke, zandige bogl overgaan , besloten
lusschen de verder zeewaarls reikende kapen. Wijders pleit het
volslagen gemis aan boorgaten van scbelpen, waarvan ik aan
dergelijke wanden ep Java nimmer eenig spoor heb waargenomen,
niet voor het ophelTen , het opslijgen van den kustmuur uil de baren
der zee, maar in tegendeel voor de veronderstelling, dat zij in
den hedendaagschen tijd door uitspoeling — erosie — zijn onlslaan.
Nadat het zeewaler de kalkbank in een papachtig weeken mergel
beeft doen overgaan, verbrijzelt zij baar op eene werktuigelijke
wijze, waarop alsdan eene scheikundige oplossing der koolzure
kalkaarde plaatst grijpt. Dal de zee in deze slreken buitengewoon
rijk is aan kalkaarde , volgt met zekerheid uit de hier opgetelde
feiten, als : 1°. In de vlakke baaijen dezer slreken wordt nog op
den huldigen dag, uit het losse zand, een nieuwe zandsteen gevormd,
de zoogenaamde jongste zeezandsteen, welke in gehrokene
vlotten in het rond verstrooid ligt en gedeeltelijk even hard als
marmer is; men vergelijke de exemplaren in de geologische verzameling.
Maar hetgeen nog loi nader bewijs kan strekken, deze
«jongsle zeezandsteen» wordt zelfs aan de loodregte wanden bij
de Moeara-Tji karang voortdurend gevormd en kleeft in verticale,
één tot eenige duim dikke korslen boven aan de wanden, welke
korslen op geene andere wijze kunnen gevormd zijn geworden
dan uit los zand, hetwelk met het schuim der branding legen
den loodregten wand geworpen en door de gehalle aan kalk van
het waterstof allengs in een vast gesteenle werd herschapen. —
2°. De koraalriffen, welke aan de zuider kust van Java worden
gevonden, komen zoo niet uilsluilend, echter voor verre het grootsle
gedeelte voor in de nabijheid van dergelijke verbrijselde kalksleenof
kalkmergelbanken, worden 1er zijde van deze banken aange-
Iroffen overal waar hei Strand vlak en het waler ondiep is. Dit
is ook werkeUjk het geval aan de oostzijde van de kalkbank der
Tji-Karang. — En de reden hiervan ligt voor de hand : uithoofde
¿mm •wT^ifrii r
H t "
309
Ip
de polypen bij voorkeur gedijen in zeer kalkhoudend water, —
lol den bouw hunner huizen (polypenslokken, koralen) behoben
zij eene groote hoeveelheid koolzure kalkaarde, — zullen zij
zieh steeds het liefst in die slreken vesligen (of daar eer dan
eiders ontstaan, alwaar het zeewater, ten gevolge van het verhrijzelen
van kalkbanken, veel kalkaarde in opgeloslen toestand
bevat. Zoo vernietigt de natuur op de eene plaals dalgene, hetwelk
zij op eene andere piek uit hetzelfde materiaal, door tusschenkomst
der kleinste levende diertjes op nieuw omgezel, weder
doet oprigten. Want uithoofde de banken van diglen kalksteen op
Java, hoewel niet uilsluilend, echter voor het grootsle gedeelte
hestaan uit voormalige koraalbanken , namelijk, uit z. g. kanaalof
fiamereriffen (1) en vele van de hedendaagsche strandnSQn (2)
reeds weder in doode rots zijn overgegaan, — doordienzij, namelijk,
vlakten vormen, die i ä 2 palen breed, met aarde bedekt en met
woudgeboomte overschaduwd zijn en in een onafgebroken verband
staan met het nog levende, zieh sleeds verder in zee uitstrekkende
gedeelte van het rif, — zoo wij hebben hier niels voor oogen dan
eene omzetling van materiaal, eene vernieuwing der tertiaire kalkbanken
, die tot een levend koraalrif zijn geworden, dat welligt
na eene reeks van duizende jaren andermaal in eene kalkbank
zal overgaan.
Het koraalrif en zijne voortdurende vergrooting. Reeds vroeger
hebben wij aangemerkt, dat het rif aan de oostzijde der kalkmergelbank
n». 18, en wel aan baren kustmuur aanvangt en
van dal punt het Strand der vlakke landbogt eene geographische
mijl ver omzooml tot aan den westelijken rand der kalkbank
n". 19. Op het vlakke Strand, dal in het rif overgaat, entspringen
twee zoelwaler brennen op een geringen afstand ten
ooslen van den kustmuur der eerstgenoemde kalkbank. Bij het
vloedgetijde werpt de branding haar schuim over deze beide
brennen, welke met kraeht opwellen uit holen der doode koraalrotsen,
wier oppervlakle met zand van verbrijzelde koralen is
(-1) Wier Yorming eene toei;malige daling des bodems aaiiduidt.
(2) Het vormen van deze soort van rillen hangt zamen met eene voortgaaude opheffiug
des bodems. r a
2 1
-I