
iä'A
w
1 kl
1
I i ,
' I m
Figuur b8 b.) — ,Het open gebievene gedeelte der spieet vormt
met zijn uiteinde tlians den krater op den top des bergs en het
laagsgewijs gevormde gebergte is in een wijden omvang met endogene
steenbanken, benevens met laier gevormde, losse vulkanische
Produkten bedekt. De Javascbe vulkanen verheffen zieh inderdaad
in rijen de een achter den anderen, vormen als het wäre
schoorsteenen op eene lange spieet, welke slechts op die weinige
plekken open gebleven is.
Beschouwd uit het oogpunt van hun petrographisch zamenstel,
mögen zij gerangschikt worden : l». in kristallinisch korrelige
gesteenten, blj voorheeld, de dioriet van den Tjoeroek-
Alimoen (zie vroeger no. 27); deze vormen nimmer vulkanen, maar
komen in het tertiaire gebergte slechts voor als gang- of stokvormige
massa's en worden, algemeen genomen, veel zeldzamer aangetroffen
dan de volgenden ; met de doleriten, die door het fijnkorrelige hunner
structuur in een digt gesteente — in basalt — overgaan, is dit
echter hier en daar het geval. — 2». Porphiersoorten ; met uitzondering
van den zelden voorkomenden augiet-porphier, en den diallagporphier,
die nog zeldzamer wordt gevonden, welke beide steensoorten
slechts op enkele plekken van het tertiaire gebergte worden
aangetroffen, komen alle porphierachtige gesteenten op Java met
elkander in dit opzigt overeen, dat digte feldspaath (felsiet) de
hoofdmassa, het deeg, er van uitmaakt, waaruit het gesteenle
somlijds bijna uitsluitend bestaat, doch gewoonlljk echter kristallen
van glazigen veldspaalh en van hornblende bevat. Een bestanddeel,
dat gewoonlijk raede in deze steensoorten wordt gevonden,
is magneetijzer, hetwelk slechts zelden geheel wordt gemist; gewoonlijk
echter komt het in groole hoeveelheid er in voor, al is het
in zeer fijne, ja, microscopisch kleine deelen door de gesteentemassa
verspreid. De grovere porphieren van deze soort, waaraan
zeer dikwerf te regt de benaming van hornblende-porpbier mag
worden gegeven, vormen slechts zelden een gedeelte der eigenlijke
vulkanen, maar worden des te menigvuldiger gevonden in de
voorbergen der vulkanen of komen afzonderlijk voor in het tertiaire
gebergte; zie vooral n". 25 (G.-Parang) en n°. 32 (G.-Boeroeng
agoeng). — De fijnere porphieren dezer soort, de trachielen,
427
vormen de hoofdmassa der vulkanen, doch worden even dikwerf te
raidden van het tertiaire gebergte gevonden, alwaar zij deels slechts
gangen, kleine toppen, deels grootere, afzonderlijke bergmassa's
vormen. Onder de steensoorten door vuiirgloed ontstaan, zijn het
deze, welke het meest algemeen op Java voorkomen; zij mögen
zeer te regt met de algemeene benaming van vulkanische
slcensoorlen worden beslempeld, hoewel zij, gelijk wij vroeger
hehben gezien, op eenige plaatsen in het tertiaire gebergte in eene
porphier- soort, met zeer groote kwarts- en glimmerkrislallen (zie
vroeger no. 11), overgaan, welke nimmer in vulkanen worden
gevonden. De trachietsoorten der Javascbe vulkanen bevatten slechts
zeer zelden kwarts-kristallen en bijna nooit glimmer, — albietkristallen
komen daarentegen in eenigen voor, die alsdan veel
overeenkomst hehben met den zoogenaamden andesiet, volgens Abich.
Onder deze Javascbe tracbieten hehooren de hornblendeloozen,
of althans dezulken, welke grootendeels uit een digt felsiet-deeg,
met glazige veldspaath-kristallen beslaan, tot de meest algemeen
voorkomende soorten. De verschillende kleur der grondmassa, de
grootte en groepering der kristallen, de overhand, die het eene
of het andere der bestanddeelen boven de overigen heeft, de overgang
uit de porphierachtige in de korrelige of digte stuctuur,dit
alles geeft aan deze vulkanische gesteenten zulk een rijkdom van
vormen, dat men meer dan honderd verschillende soorten zou
kunnen onderscheiden, wäre het niet dat zij zoo allengs en onmerkhaar
in elkander overgingen.
Het is aan geen twijfel onderhevig, dat de verschillende eruptiegesteenten
in het tertiaire gebergte, — hoewel er ten opzigte van
het tijdperk van hun ontstaan onderscheid tusschen hen bestaat,—
algemeen genomen ouder zijn dan de trachitiscbe steenbanken,
waaruit het buitenste omkleedsel, benevens de top der vulkanen
is gevormd; want de niet sedimentaire voorbergen der vulkanen
, ZOO als, bij voorheeld, de voorbergen des G.-Malawar, G.-
Soembing, zijn dergelijke ondere doorbraken door de tertiaire
formatie, gewoonlijk beslaande uit grover kristallinische en fraaijere
trachitiscbe porphieren, die zieh in talrijke, steile toppen verheffen.
De schoonsten dezer porphicr-doorbraken hebhen wij op
i
i