
i
i
ii:; íí l
4
Silengol, liggeii allen op gelijke hoogte mel de onveranderde
deelen van het laagsgewLjs gevorrade gebergte, ja, vele deelen van
dit laalstgenoemcle — breukranden van opgehevene stukken van
het gebergte — verheffen zieh boven heb eerstgeraelde; wäre dit
nu een ouder gebergte, dat reeds vroeger voorhanden was, dan
-zou het in tegendeel er door bedekt raoeten zijn, terwi j lhet thans
een integrerend deel van het laagsgewijs gevormde gebergte
üitmaakt, waarvan de rigtwijze en de graad van helling der lagen
zieh gelijkvorinig in die van het eerstgenoemde voortzetten en
eerst in de nabijheid der dioriet-doorbraken voor het oog onduidelijk
worden. Zelfs in de medegebragte stukken (zie de reeks der
numraers, voorkomende in de geologische verzameling van Java:
L. no. 1501—1316) kan de overgang des zandsteens, zijne verandering
in glimmerschiefer, duidelijk worden aangetoond. — Het
veelal meer serpentijn- dan gabbroaehtig gesteente : «".1289, van
het G.-Tjagang-juk (zie vroeger no. 54) is waarschijnlijk slechts
een veranderde, door verweering ontstane vorm der bepaaldelijk
dioritische rotssoort : n». 1295 en 1308, welke in de lager gelegene
streken op den bodeni der kloven en beekbeddingen ontbloot
wordt gevonden.
De plaatsen, van waar de opgenoemde steensoorten herkomstig
zijn, heb ik duidelijk omschreven; daarenboven zijn zLj gemakkelijk
te vinden , indien men mljne Kaart van Java ter band neemt.
De geologen, die Indie willen doorreizen, kan ik niet dringend
genoeg aanraden vooral deze Streek te bezoeken, welke als hoogst
gewigtig mag worden beschouwd voor de leer der gesteenteveranderingen
en tevens de door mij als het wäre slechts beknoptelLjk
oraschrevene feiten, nader te onderzoeken, tot welk
einde kunstmatige ontblootingen , opgravingen, behooren te worden
gedaan. — Intusschen verwijs ik den lezer naar de aangehaalde
nummers mijner verzameling, welke tot grondslag strekt van hetgeen
door mij omtrent dit onderwerp is aangevoerd; zij bevinden
zieh in het rijks maseam van natuurlijke historie , te Leiden, en
zijn bij gevolg voor een ieder toegankelijk.
425
I I . ÄLGEMEEN OVERZIGT DER PYROLITHISGllE GESTEEN'IEK VAN JAVA.
Möge het bij eenige der öS (1) opgetelde plaatsen, waar pyro-
Kthische gesteentemassa's in het tertiaire gebergte voorkomen,
Iwijfelachtig zijn öf zij dit laatstgenoemde hebben doorbroken,
dan of zij reeds als eilanden of hooglen op den bodem der zee
voorkwamen, toen de sedimentaire lagen er op of er rondom
werden afgezet, bij verre het grootsie aantal echter mag het
als uitgemaakt worden beschouwd, dat zij het reeds voorhanden
zijnde laagsgewijs gevormde gebergte als ganggesteenten hebben
doorbroken en nieuwe daarin onlslane spielen hebben gevuld.
Beschouwd uit het oogpunt van de wijze waarop zij voorkomen,
mögen zij in twee klassen worden gerangschikt: 1°. in
gesteentegangen, welke reeds aanwezige spleten geheel en al hebben
gevuld en verstopt, 2°. in gesteengangen , opgerezen uit spleten,
welke op eene plaats zijn geopend gebleven, namelijk, vulkanen;
ge}ie hebben zieh boven verscheidene plekken der spielen koepelvormig
opgehoogd en vormen alsdan halfkogel-, pilaar- of slomp
kegelvormige, steeds blind eindigende rotsheuvelen, zelden hooge
bergen-. (2) (Zie J. III. Figuur S8, a.) Hiertoe behooren mcde de
nret laagsgewijs gevormde voorbergen der vulkanen; —- deze
hebben zieh tot hooge kegelbergen opgehoopt, doordien uit het
geopend geblevene gedeelte der spieet voortdurend nieuwe, deels
gesmoltene rotssoorten opwelden, deels slechts verbrijzelde, iijn
gewrevene steenmass's werden uitgehraakt, die in mantelvormige
lagen rondom de opening werden afgezet en zieh ophoopten, terwijl
de Schacht van Ujd tot lijd door uilbarslende gas- en dampmassa's
werd opengehouden, als het wäre gereinigd. (Zie J. III.
(1) Van de vele honderden van dergelijke plaatsen rijn slechts de merkwaardigsten
door mij vermeld geworden.
(1) De hoogere bergen van dezen aard , welke op Java voorkomen . de blind eindigende,
kraterlooze traohiet-kegels , bij voorbeeld , de G.-ßoekit toenggoel, Tiioe, zijn niet in
den vorm van een geweif opgehevene, holle koepels, gelijk het geval moet zijn met den
Chimborazo; hunne gedaante is in hun hoogste gedeelte veel eer driehoekig-stervormig
en naar beneden vordeclen zieh de drie lijsten (stralen) allengs in een grooter aantal ver
buitenwaarts uitstekende smallo ribben.
•Ti
eíífrl