
ilMlk!
r
den weg blijft liggen. Het noordelijke gedeelte van het vlakke gebergteland,
waarover dit päd loopt, wordt G.-Badak geheeten;
hierdoor stroomt in kronkelende rigting de beek van gelijken naam
(zie J. III. Figuur 15), terwijlhet middenste en zuidelijke gedeelte
daarentegen is bekend onder de benaniing G.-Batoe noenggoel of G.-
Karang elang. Dit vlakke gebergte beslaat voornamelijk uit grove,
kwartsacbtige zandsteen-, benevens enkele verbarde kleilagen: L.
n". 667—670. In een zuidwestelijk gedeelte dezer Streek, meer
naar de zijde der kust, bij Tjiboelakan, dan naar den kant van
den G.-Badak, op een afstand van slecbts drie kvs^artier uurs
van Tjiboelakan, verlieft zieh in eene kronkelende rigting een
stompe kam tot op eene geringe hoogte boven de oppervlakte
des bodems; bij strekt zieh uit in de rigting van het oosten
naar het westen en heeft eene lengte van een halven paal.
Deze stompe berg — het uitgaande van een gang — bestaat uit
diallag-porphier: L. n". 671, welke slechts hier en daarmeteene
dünne . aardlaag en schraal groeijend grasbekleedsel is bedekt,
doch overigens geheel ontbloot is. Hij verheft zieh geheel en al in
afzonderlijke, 3 voet dikke, zwarte klippen boven de oppervlakle
des bodems. De grondmassa (het deeg) van dezen porphier is
sehijnbaar gelijkvormig, digt, serpentijnachtig, heeft eene zwartachtige,
in het bruin-groenachtige overgaande kleur en is korrelig,
oneffen ruw op de breukvlakken; daarin koraen voor afzonderlijk
liggende, groote . diallag-kristallen, welke 1 ä 4 strepen breed,
tafelvormig en dun biaderig zijn, en waarvan de gladde zijden op
den donkeren grond een perlemoerachtigen, zeer helderen glans
hebben. Deze rotssoort is zeer zwaar van gewigt; fijn gestampt
zljnde, geeft zij een witaebtig poeder, dat vettig op het gevoel
is. Zij is veel weeker dan de felsiet-gesteenten, — de trachietsoorten,
— bevat echter veel magneetijzer, dat in een mikroskopisch
fijn verdeelden toestand daarin voorkomt, zoodat elk gedeelte
van het gesleente eene Sterke werking op de naald uitoefent. De
breukvlakken hebben eene menigte uitspringendehoeken en kanten.
Dat deze diallag-phorphier als een eruptie-gesteente mag worden
beschouwd, hetwelk de tertiaire formatie heeft doorbroken, valt
duidelijk in het oog bij het zien der nabij gelegene, westelijke
573
helling van het gebergle, namelijk, aan de kust, die bij Tjiboelakan
zieh uitstrekt in de rigting van het noorden naar het zuiden.
In de opgegevene rigting worden hier, binnen de uilgestrektheid
van een Vierde gedeelte eener geographische mijl, drie gangen van
een gabbroachtig gesteente in het zandsteengebergte aangetroffen,
die^ in den vorm van kleine spitsen, kapen, uit de baren oprijzen.
De eerste gabbro-doorbraak ten noorden, doch het naast bij
de genoemde plaats, (1) heet Oedjoeng-Karang kapitoe: L. n". 672—
678; daaropvolgt in verbrijzelde lagen een tamelijk grove kwartszandsteen:
n«. 679, vervolgens een tweede gabbro-gang: L. n«.
680, en aan gene zijde van dezen gang wederom dezelfde zandsteensoort:
L. no. 681, en eindelijk de derde gabbro-gang: L. n°.
682, welke laatste tegenover het eiland (Poeloe-) Manoek wordt
gevonden. Waarschijnlijk beslaat dit eiland, hetwelk zieh als eene
loodregte rots verheft, uit een dergelijk eruptie-gesteente. De
steensoort van den eerstgenoemden gang, van den Oedjoeng-Kapitoe,
heeft op verschilleude plaatsen eene verschillende hoedanigheid;
zij is sehijnbaar gelijkvormig van slructuur, maar nu
eens blaauwachtig groen, hier en daar roodachtig: L. no. 672,
eiders helder groenachtig, serpentijnachtig gekleurd, waarin behalve
äderen en nesten van kwarts, op enkele plekken zwarte,
doffe kristallen (verweerende diallag): L. n«. 673—675, benevens
kalkspaath-aderen worden gevonden : L. no. 678. Op vele plekken
is het gesteente raet eene menigte, elkander kruisende, wilte
kwartsaderen doortrokken, waar tusschen andere, groene jaspisaderen
zieh heenkronkelen: L. n". 676. Laagsgewijs of in äderen
tusschen de overige massa is de rotssoort veel weeker, kleiachtiger
van hoedanigheid, heeft zij eene glimmende oppervlakte, die
helder, zelfs witachtig groen van kleur en op het gevoel talkachtig,
vettig is: L. no. 677. — Waarschijnlijk zijn al deze
gangen slechts uitloopende takken van den diallag-porphier: L.
no. 671, die hier meer of minder veranderd, verweerd is.
I 7 . i l / . Verharde, half verkieselde kleilagen in de
Tji-Beber. Op een afstand van drie kwartier ten zuid-zuidwesten
(1) Doze plaats bcstond in 1846 en 1847 uit eene snlcele, ledig staande hut.
M
•I
! i
!
ii-
2 5