
306
gansclie uitgeslrektbeid steil gelijk een miuir in de baren der zee;
deze wand is afwisseleiid 50 à 60, ja, aan den Oedjoeng-Goea
oeroek welligt 100 voet lioog. Zie J. III. Figuur 27.
De kalkraergelbank; de aanhoi idende verbrijzeling en
o r a z e t l i n g , v/elke alhier plaats grijpt. In eenige streken,
namelijk, in de nabijbeid der Goea-Oeroek, bestaat deze wijd uitgestrekte
bank uit een blaauwachtigen, meer of minder vasten,
kalkacbtigen zandsteen : L. n". 693 en 694, welke door verweerihg
steeds aardacbtiger, ligter verwrijfbaar wordt en eene leemgele
kleur Terkrijgl : no. 692, — hierin komen de scbelpen slecbls
als steenkernen voor ; op andere plekken daarentegen is het een
geelachtig bruine, grove, ongelijkvormige, poreuse kalksteen : L.
n». 712; dan weder een iijnere kalkmergel van bleekgeele kleur :
713, welligt betzelfde gesteente, dat wij het eerst bebben opgenoemd,
doch betwelk zieh in een meer verweerden toestand
bevindt; te rekenen van de kost bij de monding der Tji-Karang
wordt deze steensoort landwaarts in nog algemeener gevonden
dan gene, terwijl in zeer vele streken bet gesteente een kalkacbtig,
korrelig conglomeraat, eene brekzie of wel eene soort van
grofkalk vormt, die menigwerf uitsluitend beslaat uit verbrijzelde
deelen van verscbillende soorten van zeedieren, waaronder
echter vele onverbrijzelde, doch siecht bewaard geblevene overblijfselen
van dergelijke dieren voorkomen ; deze overblijfselen (van
kreeften, Balanen, Serpulen, een- en tweeschalige schelpen,
Echinoderraen, koralen) zi-jn reeds vroeger op bladzijde 98 C opgeteld.
Ik heb aan dit gesteente, dat in de verscbillende gedeelten
der bank een zoo verscbillend petrographisch karakter bezit, de
benaming van «kalkmergel » gegeven, in tegenstelling der gewone,
digte, zeer barde en gelijkvormige kalksteensoorten, welke op
Java voorkomen. Alle beken, welke betzij over of door het binnenste
dezer bank strooraen, lossen een gedeelte van den koolzuren kalk
op, zetten dien, doch in veranderden toestand weder af, en vormen
eene verbazend groole boeveelheid kalksinter, travertin : L.
n°. 714. Deze bank heeft aan de Moeara-Tji karang eene dikte
van ongeveer 130 voet. Hier aan den kiistmuur, zooinede aan de
Karang-Balé kambang is zij in bare gansche dikte ontbloot.
m m m
F iPt h i
fe:
306
í i:
Het liggende bestaat uit eene 15 voet dikke zandsteenlaag, welke
op bare beurt weder op weekere lagen schijnt te rüsten, waarin
de vroeger genoemde holen zijn uitgespoeld. De regier- of westelljke
Moeara-hoek toegankelijk zijnde, was ik in Staat dezen
zandsteen aldaar te onderzoeken; hij vormt te dier plaatse eene
strandvlakte, die terrasvormig oprijst, waarop zieh hier en daar
koralen bebben vastgezet, waardoor dünne, levende korsten op
de tertiaire grondlaag zijn ontstaan. Zie J. III. Figuur 28.
De kalkbank ligt derbalve, als bovenste lid der formatie, op
een donkerder gekleurden, harderen zandsteen, welke bet grondplat
der rotseilanden en van den regter Moeara-hoek vormt. Hoewel
deze kalk, zoo lang hij zieh in een onverweerden toestand
bevindt, gelijk bij verder landwaarts in wordtaangetroffen, tamelijk
hard en korrelig poreus is, verweert bij echter ligtelijk, wordt
dan week, kruimelig, ja, zelfs papachtig en wordt alsdan door
de werking der baren gemakkelijk verbrijzeld. üit de ligging der
verscbillende deelen (zie Figuur 25 en 26) ten opzigte van elkander
volgt : 1». Dat de 3 rotseilanden, benevens de steile, 175
voet hooge kustmuur niet zijn ontstaan door opheiBng, maar door
het verbrijzelen en wegspoelen der daar tusschen liggende deelen
a en b, ten gevolge van de werking van het zeewater; 2°. dat
de muur, door het voortdurend bestaan derzelfde oorzaken, steeds
meer en meer zal verbrijzeld worden, als het wäre terugtreden,
en in hoogle toenemen, zoodat het land in deze Streek steeds
kleiner, smaller moet worden. Naar mij door Javanen werd
verzekerd, bebben in de drie laatst verloopene jaren slechts
twee instortingen (Oeroek's) en van gering belang plaats gehad.
Deze verklaring van het verscbijnsel stemt geheel en al overeen
met het feit, dat dergelijke loodregt oprijzende muren gewoonlijk
slechts worden gevorrad aan ver in zee reikende kapen (Oedjoeng's),
waar de golven hoog gaan en door geen ander beletsel worden
gestuit. Slaat men de wijze gade, waarop die kapen (Oedjoeng's),
doordien zij met zachte glooijing oprijzen, in het binnenwaarts
gelegene land overgaan , dan doen zij zieh aan het oog voor als de zeewaarts
gekeerde uiteinden van breede, vlak-bolvormige bergen , —
landgolven, — die bij eene voormalige opheffing des bodems iets
I
r "i
f i'
• !| 1
• i