
I
kust, die met vele kleine bogten en kapen nu naar binnen, dan
naar buiten uitspringt, 3i rainuut ver uit naar het oost-zuidoosten;
over deze gansche uitgestrektheid bestaat zij uit een steilen wand,
die in de onmiddellijke nabijheid van de monding der beek Tji-
Koeda mara eindigt. Van daar is de kust, tot op ongeveer eene
geographische raijl verder, wederom vlak en voor dit vlakke
gedeelte der kust ligt eene koraalbank, welke algemeen genomen
in de rigting van het oost ten zuidea loopt. Verder op wordt
de kust op nieuw steil en vormt zij :
a.o. De kalkraergelbank aan den Oedjoeng-Goea oeroek,
welke zieh oostwaarts 2 minuten ver uitstrekt tot aan de monding
der kleine beek Tji-Waroe. Beide banken reiken in eene noorden
noordoostelijke rigting vele mijlen ver landwaarts in. Zij vorraen
inderdaad eön geheel en zijn slechts in de onmiddellijke
nabijheid der kust gescheiden door die vlakte, — vlakke, droog
gewordene bogt, — welke eene lengte van 1 niijl, in de rigting
van het noorden naar het zuiden eene breedte heeft van ^ mijl
en aan de zeezijde in het koraalrif overgaat. Ik zal trachten om
deze opmerkenswaardige verschijnselen in hunnen zaraenhang te
beschrijven.
De oppervlakte der eerstgenoemde bank of plaat (no. 18) ligt
150 ä 200 voet boven den Spiegel der zee. Tot op eene gelijke
diepte is zij bijna in haar middengedeelte doorsneden geworden
door de Tji-Karang, welker monding raeer op een smallen arm
der zee dan op eene rivier gelijkt. Zij heeft eene breedte van
ongeveer 200 voet, half ziltig water, dat stil en diep is. Landwaarts
in, in de rigting van het noordoosten, rijst de oppervlakte
der bank met zeer zachte glooijing opwaarts, zoodat zij op een
afstand van 2 ä 3 minuten van de kust slechts weinig hooger
ligt dan de rand van den kustmuur. Zij is bedekt met eene zee
van Alang-gras en daarin verstrooid staande groepen woudgeboomte,
een plantbekleedsel, dat in de I^te afdeeling op bladzijde
299 als het zevende gebied der heete zone is beschreven geworden.
Even liefelijk groen en met woudgeboomte bedekt als het
binnenwaarts gelegene landschap zieh aan het oog voordoet,
ZOO Schilderachtig woest vertoont zieh de kust, namelijk, de
¿mm
503
i'if-i'
M'
wand, waarmede het plateau eensklaps, met een enkelen trap in
zee afdaalt; de golven, door geen Strand, door geen rif in bare
vaart gestuit, klotsen met bruisend geweld tegen den muur.
"Menigvüldige en sprekende bewijzen ziet men hier van de vernielende
werking, door de zee uitgeoefend. Behalve de bogten
en verscheidene gewelven door de zee uitgespoeld, worden 2 holen
gevonden, waarin zwaluwen nestelen en hare eetbare nesten
bouwen, benevens 3 torenvormige rolsen, die op eeuigen afstand
van den kustmuur geheel geisoleerd uit de baren oprijzen; het
zijn staande geblevene stukken der bank, die zieh in voormaligen
tijd veel verder zeewaarts uitstrekte. Alhier komen voor :
De Karang-Gantoengan; deze is de oostelijkst gelegenerots,
die zieh verheft vöör eene kleine bogt in die streck, alwaar in
het noordelijke gedeelte van den kustmuur de Goea-Tjikarang
wordt gevonden. De rots heeft den vorm van eene pastei, die op
een schotel staat, is piramidaal, ongeveer ISO voet hoog, met
eene ronde spits. (Zie J. III. Figuur 25.) Zij rust op een veel
uitgestrekter, tafelvormig plat, dat geheel en al vlak is en slechts
bij het vloedgetijde onder water staat. Zoowel in den wand van
dit plat, welke zieh van den rand in zee stört, als in den
voet der piramide, die zieh op het plat verheft, heeft het zeewater
bogten en gewelven uitgespoeld. Een groen boschje siert
den top der rots. De Goea-Tjikarang is 50 voet hoog en 200 voet
lang; de bodem van dit hol is, met uitzondering van het achterste,
drooge gedeelte ter lengte van 30 voet, zelfs bij het ebgetijde 3
voet hoog met water bedekt. Het aanlal vogelnesten bedraagt 200.—
Karang-Bale kambang; deze rots + ligt westwaarts van de zoo
even genoemde, vöör eene tweede bogt in eene zuidelijke rigting
van de Goea-Pandan + + . (Zie J. III. Figuur 26.) Haar bovenste gedeelte,
dat een geringeren omvang heeft dan het volgende, bestaat
uit kalkraergel; van onderen daarentegen vindt men eene zandsteenplaat,
die donkerder van kleur en tevens veel breeder is dan
het droogere gedeelte; dit onderscheid in breedte moet waarschijnlljk
hieraan worden loegeschreven, dat het laatstgenoemde
gesteente — de zandsteenplaat ~ harder is en minder gemakkelijk
kan verbrijzeld worden. Het plat helt, even als alle gesteentelagen
m i