
íhlflll^'
\ I'
5! 1
5ä8
soort is gescheiclen. De linker- of westelijke helft van het Led
Lestaat uit porphier. Eene spieet, ter breeclle van 1 á 5 diiim
en gedeeltelLjk met leiachlig afgescheidene massa's van het
trachiet-gesteente geviild, slrekt zieh in de rigting van het
noorden naar het zuiden onafzienbaar ver uit en Scheidt beide
steensoorten van elkander. Het trachiet-gesteente is minder regelmalig
en tevens in gTootere stukken afgescheiden dan de porphier,
dien men aan zijne voornatnelijk plaatvormige of iiitwiggend plaatvormige
afzondering even geraakkelijk van den trachiet kan onderscheiden
als aan de groenachtig grijze kleur zijner oppervlakte,
die door de groote, met hunne piramidale spitsen daaruit oprijzende
kv^artskristallen wit gevlekt is. Beneden dezen trap gedaald
zijnde, wendt de beek zieh meer oostwaarts heen, derhalve naar
de reglerzijde , waar het trachiet-gesteente onthloot wordt gevonden;
nadat zij nog vele kleine vratervallen heeft gevormd, zet zlj nu hären
loop verscheidene honderd voet ver uitshdtend over dit gesteente voort,
waarin zij zieh eene zeer smalle , doch SO voet diepe gleiif heeft
uitgespoeld. (Zie J. III. Figuur 47.) Hier heeft de trachiet nabij
zijne oppervlakte eene uitmuntend concentriek-schelachtige struct
u u r ; de elkander omsluitende schellen zijn 2 , 3, ja, 5 voet dik
en geven aan de oppervlakte des bodems een vlak golvenden vorm.
De bovenste schellen bestaan echter niet uit eene homogene rotsmassa,
maar uit een zwartachtig groen, ongelijkvormig puingesteente
: L. n". ö98, waarin slechts enkele grootere stukken: L.
n". S99, voorkomen. Waarschijnlijk is het een m'äntel van wrijvingsconglomeraat
(gloedbrekzie), vv^elke de vaste Irachiet-kern
omhult. Verder stroomafwaarts, meer naar het noorden, volgt op
deze gleuf een klein eiland, gevormd uit puinbrokken dezer
steensoort, waar beneden het bed der beek weder veel breeder
wordt, ja, zelfs eene grootere breedte verkrijgt dan zij hooger
opwaarts heeft. Hier vindt men weder ontbloote porphier, doch
niet aan de linker- of westelijke zijde van het trachiet-gesteente,
gelijk hooger opwaarts boven de gleuf het geval was, maar aan
den tegenover gestelden kant, derhalve aan de regter-of oostelijke
zijde. — De beek vormt hier baren laatsten waterval, bij uitneraendheid
Tjoeroek-Tjimas geheeten, waar beneden, doch in de
559
onmiddellijke nabijheid er van, de kleine Tji-Poetat zieh door den
regter- of oostelijken oever in haar ontlast. Te dezer plaatse is de
trachiet aan zijne oostelijke zijde door middel van eene dergelijke
spieet van den porphier gescheiden, als wij hooger stroomopwaarts
hebben ontmoet nabij den Tjoeroek-Ngoeloeboeng — waar de
porphier echter ten westen van den trachiet lag — en deze spieet
loopt hier in eene lijnregte rigting van het zuid-zuidoosten naar
het noord-noordwesten. De trachiet : L. no. 600—601, heeft eene
grijze kleur en is door spielen, die in verschillende rigtingen
loopen en elkander nu onder een regten, dan onder een scheeven
hoek snijden, afgezonderd in groote, meer of minder duidelijk
rhombische, steeds scherphoekige stukken en op vele plaalsen
door eene wrijvingsbrekzie (zie vroeger L. no. 898—S99) omhuld,
welk omkleedsel voornamelijk is gevormd uit trachiet. Ter zijde van
de spieet, waardoor hij van den porphier is gescheiden, vormt hij
eene plaat, welke zieh verscheidene voeten hoog verheft , die op het
smalste gedeelte slechts een voet breed is en niet geheel verticaal
Staat, maar eenigermate naar het west-zuidwesten helt. De plaat
strekt zieh derhalve in eene evenwijdige rigting uit met de boven
beschrevene spieet en grenst onmiddellijk aan den porphier, waarvan
zij slechts tot op eene zekere diepte door deze spieet of geul
is gescheiden. AI het gesteente, dat oostwaarts van deze plaat wordt
gevonden, is porphier, dien men zoowel in de bedding der Tji-
Mas, aan den waterval, als in de Tji-Poetat allerwege onthloot
vindt. Het gesteente heeft hier eene volkomen plaatvormige of
laagsgewijze afzondering; de platen zijn afwisselend i ä 1 voet
dik en hebben eene geheel andere rigtwijze als de met scherpe
lijn daaraan grenzende trachiet-plaat, namelijk, van het westnoordwesten
naar het oost-zuidoosten; zij hellen onder een hoek
van naar het zuid-zuidwesten. (Hooger opwaarts aan den
Tjoeroek-Magbar waren dergelijke platen van het westen naar het
oosten gerigt en beiden zij naar het zuiden.) ~ Het is derhalve
blijkbaar, dat de trachiet den porphier alhier als ganggesteenle
van het zuiden naar het noorden en ter breedte van 2 a 300 voet
heeft doorbroken.
Ter plaatse waar de oppervlakte der porpliler-rots droog ligt