
fs.r
260
inige ijzerkieskrislallen. Dil is, Lij voorbeeld, het geval aan
de zijwanden der tji Asahan, welke aan de westelijke zijde
van liet hoofddal tji Siki, in de nabijheid van het dorp Goenoeng
boeloet, benedenwaarts stroomt. (Tot aan gemeld punt
loopt het hoofddal strooniopwaarts in eene noordelijke rigting,
doch wendt zieh van daar af naai' het noordoosten).
Het dorp ligt 7 palen ten noorden van den zuidelijken rand
van het gebergte, op een afstand van 10 palen van de kiist,
op het uiteinde eener rib, längs welker noordoostelijke zijde
de tji Kadoe stroomt, terwijl hare zuidwestelijke zijde wordt
bespoeld door de tji Asahan, welke zieh beide in het hoofddal
entlasten. Aan de zijwanden der laatstgenoemde nevenbeek,
alwaar fraaije ontblootingen worden aangetrolFen, is de rigtwijze
der lagen van het znidoosten naar het noordwesten en
hellen zij onder een hoek van TS» naar het zuidwesten, Zoowel
hier als in de tji Kadoe neemt men een verschijnsel waar, dat,
hoewel het eigenlijk niet te dezer plaatse Kehoort, echter niet
onvermeld mag worden voorbijgegaan. Tusschen de steil opgerigte
thon- en zandsteenlagen, welke afwisselend eene dikte
hebben van i a 5 voet, worden lagen aangetroffen, die uit niets
anders bestaan dan uit k o g e l s ; allen hebben zij eene gelijke
grootte, en bezitten zij eene schelvormige afzondering op de
wijze eener ui: L. n". 483. Neemt men deze lagen meer naauwkeurig
in oogenschonw, dan ontwaart men, dat het l o o d r e g t e
g a n g e n zijn van kogelvormig afgezonderden trachiet, en tevens
dat de buitenste schellen der kogels zoodanig zijn verweerd,
dat men dezelven ter naaiiwernnood van zandsteen kan onderscheiden,
terwijl de binnenste kern nog zeer duidelijk een porphierachtig
zamenstel vertoont, waarin riakolithkristallen
voorkomen, welke evenwel reeds dof en melkwit van kleur zijn
geworden. Er komen echter insgelijks lagen (? gangen) voor,
waarvan de kogels zieh in zulk een toestand bevinden, dat men
niet dürft bepalen of zij tot de verweerde, kristallinische gesteenten
behooren, dan wel of zij tot deiijne conglomeraten,
tot de zandsteenen, moeten gebragt worden, en zulks te mcer,
dewijlonder de werkelijke zatidsteenen, zoowel kleine ei'wlensteenen
als grootere schelvormige, kogelachtige vormingen worden
aangetroffen. Vergelijk kapittel 6, bladz. 211.
EÜ
261
Wij zullen even als hier, aan de wanden vau het tji Siki-dal,
insgelijks aan de tji Madoer en nabij Sawarna, alwaar kolenb
e d d i n g e n worden aangetroffen, de gelegenheid hebben het volgende
op te merken: dat deze beddingen s l e c h t s voorkomen
tusschen k w a r t s a c h t i g e n z a n d s t e e n , waarin geen spoor van zeegedierten
(koralen, Conchylien) wordt aangetroffen, terwijl daarentegen
de zoo algemeen op Java verbreide weeke, iijne, blaauwachtig
grijze, kalkhoudende zandsteenen, die opbruisen, wanneer
zij met ztiren worden behandeld en gewoonlijk vervuld
zijn met dierlijke versteeningen (zeeschelpdieren), nimmer
kolenbeddingen bevatten, en dat daarin op zijn hoogst slechts
afzonderlijke nesten fossile kolen, in kolen overgegane,
platgedi'ukte stammen worden gevonden, wier ontstaan aan
drijfhout moet worden toegeschreven.
Over den aard en de hoedanigheid der kolenbeddingen,
welke in de tji Siki voorkomen, zie men hier beneden.
IV. ZEVEN EN TWINTIG VLOTTEN IN DE NABIJHEID DER TJ I MADOER AAN
DE ZUIDER KUST. Dric geographische minuten verder oostwaarts
dan de moara tji Siki wordt, in de rigting vanhet oostzuidoosten
van daar, demonding der tji Madoer aan de zuider kust
aangetroffen; deze bergstroom'.komt, wat zijn grootte betreft,
met de eerstgenoemde overeen. Hij lieeft zijne uitwatering in
dat gedeelte der vlakke, zandige kust, hetwelk van het noorden
naar het zuidenis gewend; demonding ligt aan den noordwestelijken
voet van den goenoeng Madoer, een gebergte, dat
van het noordoosten naar het zuidwesten loopt en in den vorm
van eene steile rotskaap, tandjoeng Ongal kaier geheeten, in
eene west-zuidwestelijke rigting verre inzee uitsteekt. De zuidoostelijke
helling van dezen berg daalt met eene zachte glooijing
in het dal der tji Panamboelan; zijne noordwestelijke helling
daarentegen stört zieh steil in het tji Dikit-dal, welke even
als de eerstgenoemde beek, cvenwijdig met de strijklijn der
bergketen, van het noordoosten naar het zuidwesten stroomt.
Volgtnienden loop der tji Madoer in het benedenste gedeelte
van het dal, alwaar hetzelve eene alluviaal-vlaktc vormt, ongeve
e r l | ininuut veropwaarts, algemeen genomen, in eene noordnoordoostelijke
rigting tot aan het dorp Rajah, dan komt
men in eene streck, alwaar insgelijks aan den regter-, d. i., wcs-
Ui