
a]
ft^ ' J
11
94
der Soor teil, bij welker iiamen geeii vraagteeken is geplaatsl.
Verscheidenen waren reeds door mij op Java bestemd.
Vooreerst zal ik een systematisch overzigt mededeelen der gesladiten
en soorten en daarop, in eene tweede lijst, de topographische
verbreiding der fossile dieren in deze formatie beliandelen.
De fossile verzameling zal steeds worden aangeduid door
L. P. (no. 1—508), ten einde liaar te ondersclieiden van mijne
geologisclie verzameling betrekkelijk Java: L. (n". 1- -1369),
welke zieh in de miner alogische afdeefing (Conservator Dr. E.
M. beima) van liet museum te Leiden bevindt. In de eerste lijst,
welke liieronder voorkomt, duiden de getalmerken, achter de
geslaclitsnamen gevoegd, liet aantal verschillende soorten (species)
aan, welke in de verzameling worden gevonden, doch welke
nog niet bestemd zijn; geene andere soorten worden in deze
systematische lijst bij naam vermeld, dan die, omtrent wier
be^temming geen twijfel meer bestaat. In de tweede, namelijk, de
topographische lijst worden de soor ten naauwkeuriger opgeteld
en de nommers vermeld, onder welke zij in de verzameling voorkomen
en op den inventaris zijn gesteld geworden (bijna elke
soort telt verscheidene, de meesten vele exemplaren). Uithoofde
dezelfde soort menigwerf op verscheidene plaatsen is aangetroiFen,
zoo zijn de plaatsen waar zij voorkomen, in de verzameling
en op den inventaris met kleine letters achter de getalmerken
aangeduid. De localiteiten zijn slechts op den inventaris
achter ieder nommer en hare kleine letters aangeduid
geworden met groote letters A tot Z, dewijl de verschillende
plaatsen waar zij voorkomen, in de tweede lijst, onder
liet opschriit A tot Z zijn beschreven. Voorbeeld: de ßalanussoort
no. 10 wordt in de verzameling op de volgende wijze aangeduid
rn". 10. a, b, cen d, en op den inventaris staan (in de kolom
voor de plaatsen waar zij voorkomen) achter 10. a: de kapitale
letters K, 10. b: R, 10. c: M, 10. d: P, welk een en ander
aanduidt, dat de exemplaren a werden gevonden te Tjidamar
b te Tjilaoetoron,c te Tjingoemboet en d in de nabijheid van
Lio tjitjangkang, gelijk men uitvoerig zal beschreven vinden,
wanneer in de volgende ä^® lijst de letters K. R. M en P worden
nageslagen.
Dewijl het mogelijk is, dat bij een later, meer naauwkeu-
95
rig onderzoek der bouwstofien, verscheidene nommers, welke
thans naar de voorloopig gedane bestemming als verschillende
soorten zijn opgegeven, tot eene enkele zullen moeten te zamen
getrokken worden, terwijl daarentegen anderen, welke
thans slechts één nommer hebben, in twee verschillende soorten
zullen behooren geplitst te worden, zoo zal eene latere
verificatie der volgende bestemmingen, met betrekking tot de
locale verbreiding der fossile overblijfselen in deze formatie
slechts op deze wijze uitvoerbaar zijn: indien de bearheider
der verzamehng achter den naam van elke species, welke hij
zal beschrijven, de nommers, benevens de kleine letters bij de
nommers behoorende (10. a. b. c. enz.), opgeeft, onder welke
nommers de fossile overblijfselen thans in de verzameling en
op den inventaris (die ten grond slag liggen der navolgende
mededeelingen) voorkomen. Hoe volstrekt noodzakelijk deze
maatregel is, behoeft niet te worden betoogd; het gewigt eener
jxiiste opgave der localiteiten zal elken palaeontoloog duidelijk
zijn, die het wezenlijke nut zijner wetenschap, namelijk,
de resulta ten, welke voor de geologie daaruit worden afo^eleid,
niet uit het oog verliest.
Niet slechts kunnen van eene en dezelfde soort, bijv. der
Baianus n». 10, verschillende varieteiten voorkomen op de verschillende
plaatsen (a, b, c, d), naar gelang van den verschillendenlocaleninvloed,
waaraanzij blootgesteld waren, maar
het is mogelijk, dat alle soorten niet gelijkmatig door alle deelen
der formatie verbreid zijn, — dat zekere streken oflaa^sgewijze
groepen zieh kenmerken door bijzondere soorten, wefke
in anderen te vergeefs worden gezocht; met.andere woorden,
dat het laagsgewijze gebergte op Java uit verscheidene etages!
laagsgewijze groepen, afdeelingen, bestaat; mögen nu deze afdeelingen
allen later zijn gevormd geworden dan het krijt, zoo
kan zulks tochplaats gegrepen hebben in verschillende tijdperken,
wier onderscheiding door geen ander middel kan worden bewerkstelligd
dan door de petrefacten, welke zij bevatten. Ten
einde dergelijke étages te ondersclieiden en te bestemmen, verwarring
ten opzigte der localiteiten tevermijden, zoo is het noodig,
dat, bij eene latere beschrijving der versteende overblijfselen,
de thans op den inventaris voorkomende nommers, gelijk de