
fñ'lílttiiiMiÉl»^
H
-
bo\euste aardkorst. Tussclieii deze vulkanische hrekzie eu den
zandsteen heeft het water, in verre liet grootste gedeelte des
oevers, eene gleuf uitgespoeld. (Zie Afd. III. Hoofdst. 3. Warme
hronnen).
Verder westwaarts van Meningtêng, längs den noordelijkeu
voet van den Tjerimai, ontwaart men nergens eenig spoor van
het neptunische gebergte; waarschijuHjk is het aldaar honderde,
ja, misschien duizende voeten hoog door vulkanische
uitwerpselen overstelpt geworden, welke den vulkanischen,
als een puntigen hoed gevormden kegel daarstellen en aan den
breeden rand van dezen hoed den neptunischen hodem hedekl
i e n , .— Overstelpen. — Eerst op eenigen afstand van den
noordelijkeu voet des vulkaans komt het neptimische gebergte
wederom te voorschijn; aldaar verlieft zieh, namelijk, een individu
van het bovenste lid der neptunische formatie, het kalkgebergte
van Palimanan, dat als geïsoleerde, dikke bank steil
en puntig opwaarts rijst en waarschijnlijk ten gevolge van den
grooteren afstand waarop het van den vulkaan gelegen is en
uithoofdevanzijnen steil oprijzenden vorm, niet door den voet
des vulkaans, die zieh steecls meer en meer naar alle zijden
uitbreidde, is bedekt geraakt. Uit verschillende holen stijgt
daar ter plaatse koolziiur op, wordt eene heete bron aangetroffen,
welke kalkspaath afzet en sijpelt aardolie op veelvuldige
plaatsen uit den bodem.
Aan den noordelijkeu voet van den Tangkoeban praoe, in
<le nabijheid van den Slamat, Merapi en Lawoe, merkt men volkomen
gelijke verschijnselen op, hetgeen ten bewijze kau strekken,
dat de hier opgenoemde 9 à 10,000 voet hooge vulkanische
kegelbergen van een lateren oorsprong zijn dan het teriaire
gebergte in hunne omstreken gelegen.
Andere daadzaken toonen aan, dat dit tertiaire gebergte niet
overal te gëlijker tijd werd opgeheven, maar dat die opheffing
in de verschillende deelen van het eiland in verschillende tijdperken
plaats greep; zij doen zien, dat hetzelve in verscheidene
deelen des eilands reeds opgeheven en door plutonische ganggesteenten
doorbroken was (zie lager hoofdstuk 10), alvorens
de nabij gelegene vulkanen werden opgeworpen, terwijl wederom
in andere streken andere gedeelten van het neptunische
I j
81
gebei'gte, namelijk, de hooger gelegene, bovenste afdeelingen der
formatie, — étages, groepen van lagen, — of nog niet waren
daargesteld of eerst ontstonden tijdens de vulkanen, in de nabijheid
er van gelegen, reeds werkzaam waren, en deze hunne
lavastroomen iiitbraakten; men ontwaart, namelijk, dat sommige
groepen van lagen dezer formatie, zoo als b. v. die, welke
aan de kali Reling voorkomen (verg. hoofdstuk 3), op lavastroomen
rüsten.
Onder de fossile koralen en schelpen, welke de kalkzandsteen
van Meningtêng in groote menigte bevat, en waaronder
gansche banken, — strepen in het rotsgesteente, •— van Oesters
worden aangetroffen, komen vele soorten voor, die tot de nog
hedendaagsche, in de Javasche zee levende soorten behooren.
(Zie hoofdstuk 5.) Deze zee is thans door eene alluviaal- vlakte,
terbreedte van 10 Engeische mijlen, van den goenoeng Meningtêng
gescheiden.
y i
AFWIJKING VAN DEN TIENDEN VORM.
De bijna kringvormige wijze van ligging en landvorming,
welke men in de opheffmg van den goenoeng Linggoeng rondom
de bogtvormige vlakte van Tjikande en Tjiletoe waarneemt,
zou men als eenen eigendommelijken vorm kunnen beschouwen;
de hier bedoelde Streek liebben wij reeds in het vorige hoofdstuk,
bladz. 37 met körte woorden beschre ven. Aan de meeste
zijden dalen de lagen in eene tamelijk divergerende rigting van
het middenpunt der ingeslotene vlakte benedenwaarts; zij Valien
onder eenen hoek van SS" a 30° naar de buitenzijde, en de
landvorm is een lialfkringvormige, loodregte muur, welke ter
hoogte van 1,000 ä l ,12S voet oprijst en waarvan de rand in een
golfvormig plateau overgaat. In die streken, waarin de achteruitgaande,
steeds verder rugwaarts, landwaarts in tredende
watervallen zijn gelegen (zie vroeger), rijst de muur in verscheidene
terrassen opwaarts, welke door smalle, vlakke voorsprongen
zijn vereenigd, d.i. hij verlieft zieh trapsgewijs; overal
eiders waar geene nederwaarts stortende beken worden aangetroffen,
waardoorinsnijdingen in den wand worden gemaakt.