
smm
34
ten noordoosten van de tji Kaso, in Djampang tengali, wordt
eene laag van vullianiscli conglomeraat aangetrofFen i!/, dat uit
kleine Vierkante stukjes bestaat, ter grfeotte van | a l duim,
welke laag tussclien het vulkanische massagesteente a en liel
daarop rüstende noordelijke uiteinde der kalkbank c is ingesclioven,
gelijk in J. III. Figimr 17 wordt aangetoond. Ook verder
oostwaarts van deze plaats is liet vulkanische liggende
gesteente: L. n". 724 onder de kalkhrekzie: L. n". 725, hlootgelegd,
welke laatste aldaar hijna geheel en al uit verhrijzelde
schelpen en koralen bestaat, namelijk, in de holen nabij het
dorp Dölög, b. v. in het hol (gowah) tji Kopejah en andere,
welke door onderaardsehe beken, längs de grenzen der beide
ibrmatien heenstroomende, zijn uitgespoeld geworden. Het
schijnt derhalve, dat de vulkanische liggende laag alhier, te
rekenen van de tji Soro-kloof tot in de nabijheid van Dölög
eene groote horizontale uitgebreidheid bezit. Wij weten echter
niet of het slechts eene dünne lava-laag is, rüstende op nog
lager liggende tertiaire lagen, dan wel of het de oppervlakte
is van eene zeer dikke vulkanische bergmassa, waarop de kalkmergel
is afgezet geworden, welke beiden in een later tijdperk
gezamenlijk werden opgeheven.
'S".Breukranden van eenzijdige opAe/j^wi/eH. Fragmenten van het
neptunische gebergte, die de gedaante hebben van schotsen,
doch overigens eene breedte en eene lengte bezitten van verscheidene
mijlen, en slechts aan eene zijde, naar eene rigting toe,
opgeheven werden. Aan de breukranden, — steile wanden, —-
ziet men de koppen der lagen ontbloot. Eene tallooze menigte
van dergelijke wanden komt op Java voor. Ik zal hier slechts
een der grootsten opnoemen: goenoeng Brengbreng. — Dezenaam
wordt door de Javanen gegeven aan een steilen bergwand,
welke naar het noorden en noord-noordoosten is gekeerd; deze
~is tevens bijna het eenige mij bekende voorbeeld, dat een uitgestrekt
berg-individu, hetwelk eene lengte van verscheidene dagreizen
heeft met een algemeenen naani wordt bestempeld en niet
telkens, bij elken nieuwen rotstop ofhoekpunt van naam verändert;
dit is reeds op zieh zelf meer dan voldoende ter aanduiding,
dat de physiognomie van dezen bergwand zelfs in die
deelen, welke liet verst van elkander verwijderd zijn, de grootste
overeenkomst bezit. Het neptunische land van Tjidamar rijst,
namelijk, van het zuiden naar het noorden allengs opwaarts in
de gedaante van eene glooijende vlakte, die, wel is waar, door
een aantab groote en kleine kloven wordt doorgroefd, doch in
het algemeen genomen zoodanig is gevormd, dat de landstrooken
tusschen die kloven, allen nagenoeg op eene gelijkehoogte
liggen; op die wijze verlieft zieh de bodem immer meer tot aan
een hoogsten rand, die vervolgens eensklaps 700 à 900 voet in
eene loodregte of bijna loodregte rigting en daarop met eene terrasvormige
helling nog verder 400 à 600 voet diep afdaalt tot in
de bedding der tji Boeni, welke hoofdbeek den voet des wands
in zijne gansche uitgestrektheid bespoelt. De koppen der afgebrokene
lagen van dezen kolossalen wand laten zieh reeds op
een grooten afstand onderscheiden, dewijl sommigen derzelven
wit, anderen geelachtig, doch allen licht gekleurd zijn en
in lange, horizontale, evenwijdige strepen voortloopen. Wel is
waar, de rand strekt zieh niet in eene hjnregte rigting uit, maar
beschrijft een aan tal bogten naar het zuiden en vooruitspringende
hoeken naar het noorden, derhalve bogen, wier stralen
n u eensl paal, dan weder slechts 200 voet lang zijn; ter plaatse
waar bij uit het hooggebergte te voorschijn komt, namelijk,
zuidwestwaarts van den Patoewa, doch in de nabijheid diens
bergs ver loop t hij, algemeen genomen, aanvankelijk in eene
zuidwestelijke rigting, later wendt hij zieh van het oosten naar
het Westen, om ten laatste weder eene zuidwestelijke rigting
aantenemen; naar gelang deze wand zijn loop voortzet, daalt
hij allengs lager tot aan de monding der tji Boeni, alwaarhij in
de nabijheid der zee uitloopt,'zoodat zijne rigting, in haar geheel
genomen, mag beschouwd worden te zijn: van het oostnoordoosten
naar het Avestzuidwesten. Hij vormt over zijne gansche
uitgestrektheid de grensscheiding tusschen het distrikt
Tjidamar en de distrikten Dj ampang wetan en koelon en bestaat
van zijn hoogsten rand tot op het laagst gelegene gedeelte van
het bed der tji Boeni, waarin digt bij het dorp Doegoe een fossile
kolenvlot wordt aangetroifen, ^— uit zandsteen en mergellagen,
welke eene zeer groote overeenkomst met elkander hebben,
en veelal bros en ligt verwrijfbaar zijn, en bevat zoo wel
in zijne bovenste als in zijne benedenste lagen volkomen de-
IP
f , •
• •