
iMtni.aii
216
hreng. Dat deze puinbrokken zijii ontstaan uit het kerngesteente
van den g. Soebang, wordt mede bevestigd: doordien
het blaauwaclitige of groenaclitig grijze, zeer vaste kristallinisclie
gesteente van dit gebergte, ten gevolge van allengs toenemende
verweering, steeds meer en meer heldei'groen, bleek, ten
laatste zelfs witachtig en te gelijk week en aardaclitig wordt;
vertoont bet zieh derbalve in zijn verschen toestand, gelijk wij
zien in: L. n". 738, zoo gaat het trapsgewijs en allengskens over
in: L. no. 743; ten anderen uithoofde vele stvikken in de brekzie
worden gevonden, waarvan het buitenste omkleedsel week,
ligt verwrijfbaar i sen eene kopergroene of bleeke kleur heeft,
doch hetwelk eene vaste, blaauwachtig grijze, kristallinische
kern bevat. De mergelachtige, fijne deelen der bi^ekzie, die tot
poedervergaan, wanneer zij met den hamergeslagen worden, en
de ruimten tiisschen de puinbrokken vullen, zoo mede die
soorten, welke de bovenste lagen der bank vormen, zijn ontstaan
deels ten gevolge van de oorspronkelijke verbrijzeling
der bouwstoiFen, die wij hier voor ons zien, deels ten gevolge
van later plaats gegrepene verweering der puinbrokken, welke
zieh in die lagen bevonden.
Op denavolgende plaatsen komen ontblootingen voor yan dergelijke
groene, serpentijnachtige ofdiorietische puingesteenten,
gelijk onder a zijn vermeld geworden.— 6. A a n d en westelijken
voet des goenoeng Karang belang, welke dat gedeelte der kust
vormt, hetwelk, zuidwaarts van den ingang der Wijnkoopsbaai,
zieh uitstrekt in derigting van het noorden naar het zuiden; de
brekzie wordt, namelijk, in die Streek gevonden, welke |elegen is
tusschenpoeloManoekenoedjoeng Karang kapitoe. — c. Aan de
zuider kust van het distrikt Karang, aan het Strand nevens de
monding der kleine tji Ridang en der tji Karang, tusschen de
monding der grootere tji Patoedja en die der tji Langla. •— d. Aan
de zuiderkust van het distrikt Tjitjoelang, namelijk, aan den
oedjoeng Taboelan, welke ten oosten van de monding der tji
Medang oprijst. — e. Nog verder oostwaarts aan de kust van
hetzelfde distrikt, in de nabijheid van batoe Noenggoel. — Ten
opzigte van b vergelijke men den diallag-porphier des goenoeng
Karang belang en, wat betreft c, d, e, zie men na het eruptiegesteente
van den goenoeng Taboelan in het lOi^e kapillel.
217
D. LAGEN VAN LOSSE KWARTSBROKKEN.
Brokstukhen van hwarls, jaspis, agaat en dergelijke kiezelachtige
sleensoorlen, welke niet zaämverbonden zijn en meer ofmin
Imgsgewijs uitgebreidin sonmige dalbodems voorkomen.
Deze brokstukken zija deels scherphoekig, deels aan de hocken
meer of min afgerond in den vorm van rolsteenen; zij
worden vermengd gevonden met vulkanische en andere steenbrokken,
en komen voor als losse, dooreengeworpene puinmassa's,
die veelal met aarde zaämgekneed zijn. Zij mögen als
een merkwaardig verschijnsel worden beschouwd en worden
— in den vorm van uitgestrekte lagen — slechts op drie
verschillende plaatsen op Java aangetroffen.
Tot deze soort breng ik niet de afzonderlijk liggende rolsteenen
van kwarts en andere kiezelachtige steensoorten, welke
hier en daar verstrooid op de beddingen van zoo vele bergstroomen
van Java worden aangetroffen en die, door de brandmg
der zee op het Strand terug geworpen, nevens de mondingen
van verscheidene dezer stroomen aan de zuider kust tot
hoopenvan aaumerkelijke grootte zijn aangegröeid; debeken,
waar dit verschijnsel wordt aangetroffen, zijn: in het binnenland
vanBantam de tji Oedjoeng, Simoet en vooral de tji Liman,
en aan de zuiderkust vanBantam: de t j i Hara, Sihi, benevens
de tji Madoer; verderop zijn het de t j i Mandiri, welke zieh
Hl de Wijnkoopsbaai ontlast en nog meer oostwaarts, in de
Djampang-landen, de ons reeds van vroeger bekende tji Boeni.
Deze rolsteenen, zoo mede de afzonderlijk Hggende kwartsblokken,
welke hier en daar aan de oppervlakte' des bodems in de
gebergten worden gevonden, zijn fragmenten van äderen,
welke gewoonhjk in de nabijheid van eruptive gesteente-gangen
in het neptunische gebergte voorkomen, en die door de werkmgvan
het water uit den bodem zijii losgespoeld. Dergelijke
äderen en gangen zullen wij in het lO^ß en ll<i« kapittel nader
leeren kennen.
in de drie verschillende oorden, welke wij den lezer zullen
i js''' -i', I
Vii •• M
d W
H•il r I
A