
iiüüaBiiteii
•dcze woi'dl, Vüüi'uajivc'lijk govoiKlca in liot iiooi'dclijke gedeelU'
Villi liel cilaiid, in de iiahijlioid der Jioordkusl, eii lieefL laudwaarls
in, Le rekeneu vaii tle kust, ai'vvisselend eene breedle
van 1, 5 à lü Engelsclie juijlen; '/o Ix^slaal, u i l de vulkaniselie
kegels eil liunuc naasthij gelegene streken, alvvaar de dieper
liggendc gesteente-vonningen met vulkanisclie pvoducten ov(;rstelpt
zijn; deze liegels worden lioordzakelijk in liet hinnenste
gedeelte des eilands gevonden en sLrekken zieh, nionigwerf in
een dukbele rij, van liet Westen naar liet oosten uit, terwijl drie
vijfde van cU; oppervlakte van Java uit liet tertiaire gebergte
bestaat.
Dit tertiaire gebergte onnnngt de vulkaanrij allerwege aan
fwce zijden, zoowel aan dezuidclijkcalsaandenoordelijkezijde,
inet oplieilingen verscbillend van vorm, zoodatliet opgedrevene
gedeelte hier eene vlak wrongvormige gedaante vertoont,
eiders in verscheidene parallel nevcns elkander loopende rigtingen,
als schotsen,is opwaarts gerezen. Zells de vulkanen,
welke in het oostelijke, smalle gedeelte van Ja va worden aangetroffen,
te rekenen van den Ardjoeno af, maken hierop geene
uitzondering, dewijl het eiland Madoera en de kleinere eilanden,
welke op hetzelve volgen, uit een geologisch oogpuni,
besclionwd, niets anders zijn dan de voortzetting der tertiaire
landwrongen, — brcede bergketenen, — welke, längs de
iioordelijkc zijde der kcgels LaAvoe, Wilis, en Kèloet heenlooj)
ende, van den Oengaran en Mcrbaboc ai
Zieh uitstrekken tot
in de nabijlieid van Garesik, bij SoeraJjaja. Op gelijke wijze
worden de 0(;ngaran, Diëng, Slamat, Tjcrimai eîi alle Preanger
Vulkanen, zells de Gêdé en Salak, insgelijks aan de noordelijke
zijde omringd door tertiair land, da t zieh vöor dezelven uitstrekt.
Deze tertiaire landstrooken zijn echter aan de noordelijke
zijde der vulkanen veel smaller dan aan de zuidelijke zijde, zij
vormen niet een dergelijk zaaiiiverbonden gelieel, worden lier-
!iaa!ilf'lijk afgebroken, terwijl zij zieh in de rigting van het
noorden verJiezen, uithoolde zij voortloopen onder den alluviaal
bodem , waardoor zij worchm bedekt; deze geringe horizontale
uitgestrektheid Staat in een regtstreeks en genetiseli
verband met <h; geringe lioogte, welke het tertiaire land aan
ch'ze, namelijk, aan d(! noordelijke zijde bezit, nillioof'de het
niet ZOO hoog is opgedreven geworden als,jlders liet geval is,
ja, op vele plaatsen siechLs zulk eene geiTOge ophefling beeil
ondergaan, dat alléén het hovensie lid, de kalkbanken, b. v. de
goenoeng Sewoe bij Buitenzorg, g: Grobogan bij Djapara, en
g: Palimanan aan den noordelijken voetvan denTjerimai, aan
de oppervlakte van het eiland zijn te voorschijn gekomen. Uit
dien hoofde ziet men, dat gewoonlijk de horizontale ligging
dezer noordelijke tertiaire strooken weinig, of volstrekt geene
verandering heeft ondergaan, maar dat zij zieh als platte bergwrongen
uitstrekken.
Eene veel grootere ontwikkeling heeft het tertiaire gebergte
aan de zuidzijde der vulkaiien verkregen, zoowel wat betreII
de hoogte, waartoe het is opgedreven, als de horizontale uitbreiding,
welke het bezit. liet veelvuldigst wordt lietzelve
waargenomen in den vorm van schotsen, waarin het gespleten
is, welke naar de eene zijde, naar het noorden, dat is,naar
den kant der vulkanen , allengs hooger rijzcn en aan himnen
Mioogsten rand 2, 3, ja , 4,000 voet hoog zijn opgelieven geworden.
Van dezen noordelijken, hoogsten rand af, beslaan zij het
gansche land tot aan de zuidkust, terwijl zij naar de zuidzijde
heen allengs dieper afdalen en eindelijk met een steilen, nienigwerf
verscheidene honderd voet hoogen mimr zieh in den oceaan
störten. Enkele deelen van het tertiaire gebergte komeii
vöör in de omstreken der vulkanen Patoewa, Tiloe, Wajang,
en zyn aldaar zelfs tot op eene hoogte van 5 à 6,000 voet opgelieven
geworden.
Naar het schijnt, maakt slechts een enkele berg, de goenoeg
Moerio op Java, eene uitzondering op den regel: dat niet slechts
aan ééne, namelijk, aan de zuidzijde tertiair land voor de vulkaijicn
is gelegen, maar dat zulks insgelijks aan de andere d. i.
aan de noordzijde het geval is. Dezevulkaan tochligt geheel en
al buiten de rij der overige vuurbergen ; daarenboven maakt
liij slechts in schijn eene uitzondering op den algemeenen regel,
dewijl de cilanden Carimon Java, welke noordwaarts van
denzelven , zijn gelegen, zonder twijfel uit tertiair land beslaan
eil eene derde neplunisclie verhellingsstrook aanduiden,
die in eene oostelijke rigting, naar de zijde van het eiland
Bawéan, ligt, en grootendeels nog inet water bedckt is.
¡1 täL