
1 , t
•-•fi
f m >
WTt '! i r
r
I) ;
?t
vlakte van het gesteente uitmaakt , gewoonlijk eemgzins in liet
bruinachtige overgaat. De strepen, welke op eene verscliillende
wijze zijn gekleurd, bestaan uit even zoo vele verschillende
kwartssoorten, waaronder hoorn- en vuursteen, benevens chalcedoon
het m e n i gWd i g s t worden aangetroifen. Deze bandenloopen
n u eens lijnregt en evenwijdig ten opzigte vanelkander , ^
ZOO als de zijwaartsclie deelen in J. III F iguur 19, — dan weder
keeren zij in zicli zelvcn terug, vormen zij zo/ien en loopen zij liier
in een kring, eiders in den vorm van Vierkanten, — zoo als in
het centrum van F iguur 19, b, — of lang uitgerekte driehoeken;
verre weg het menigvuldigst vindt men gelijkzijdige, zoowel
stompe als volkomen scherphoekige driehoeken i) — gelijk het geval
is in het cent rum vanFiguur 19, a, — welke elkander omsluiten,
en, naar gelang zij het middenpunt meer en meer naderen ,
telkens kleiner van omvang worden. De drie zijden van denzelfden
driehoek, — van dezelfde zone, — komen met elkander in
kleur en hoedanigheid volkomen overeen, doch worden telkens
afgewisseld door andere driehoekige banden, — zonen, — die
van de voorgaanden zoowel in kleur als in hoedanigheid verschillen.
Zoowel bij deze onyxen, als bij die, welke te Bandarsari
worden aangetroiFen, bespeurt men bij gevolg ten duidehjkste,
dat zij tusschen sahlbanden symetriek zijngevormd;
zij omvatten een centrum, hetwelk, naar gelang der gedaante
van den puinbrok zelven, bij deze rond, bij anderen vierkant of
driehoekig is, en ofgeheelen al gevuld, of als drusenruimte
met kristallen bezet is; zelden gebeurt het, dat men een hol,
pijpvormig centrum ontmoet. De meestepuinbrokken zijnlangwerpig,
hunne dikte is derhalve geringer dan hunne lengte;
zij doen zieh bij gevolg aan het oog voor als fragmenten van
voormalige pijpen, welke eene oneiFene, knobbelachtige oppervlakte
hebben, die gewoonlijk bruinkleurig, als het wäre
schorsachtig is. Zie verscheidene dier steensoorten in: L. no.
1019—1026. Snijdt men de verlengde deelen der Figuren 19, a
en h, tev plaatse waar zieh de gestippelde lijnen bevinden, af,
zoodanig dat slechts het middenste gedeelte overig blijft, zoo
') In vorm komen zij overeen met hetgeen men, met botanisehe kunsttermen.
heet: trigonus, triqueter en triangularis.
verkrijgt men eene dwarsche doorsnede der band-agaten van
Rarang. Siechst weinige stukken worden aldaar aangetroiFen,
welke den regtlijnigen, evenwijdigeu vorm der buitenste, afgesnedene
deelen (der figuur) bezitten. Ook in vele der agaat-rolsteenen
van Rarang komen strepen voor, welke slechts op eene
onvolkomene wijze verkieseld en meer of min mergelachtig,
dof, wit of geelachtig gebleven zijn, zoodat men er gedeelten
van kan uitkrabben of afschaven.
7. AFZONDERLIJIiE LEDEN DER FORMATIE.
VERRIEZELDE BOOMSTAMMEN.
In vele streken van Java worden overblijfselen aangetroiFen
van voormalige tertiaire wouden, namelijk, boomstammen of
brokstukken van dezelven. De toestand, waarin zij worden gevonden,
is tweevoudig; zij zijn, namelijk, of in kolen overgegaan,
of zij zijn verkieseld geworden, ten gevolge waarvan zij
zijn herschapen in hoornsteen, of in andere dergelijke kwartsachtige
steensoorten. In beide gevallen komen zij of laagsgewijs
opeengehoopt voor, in welk geval de kolen vlotten vormen, —
of zij worden hier en daar verstrooid in de lagen der formatie
gevonden, en in dat geval vormen de kolen nesfe«. — Het is
vooral in het zuidoostelijke gedeelte der residentie Bantam, in
het regentschapLebak, benevens indeDjampangdistrikten der
Preanger-Begentschappen, bij gevolg in de bergachtige streken
der westelijke helft van Java, welke aan de zuider kust palen,
dat afzonderlijke brokstukken van verkieselde boomstammen,
en wel zeer menigvuldig, worden aangetroiFen; men vindt dezelven
op de bedding van vele beken, alwaar zij door de werking
van het water uit de lagen, waarin zij vroeger bedolven
waren, zijn losgespoeld. Dit verschijnsel wordt niet slechts waargenomen
op de beddingen van een aantal kleine beken, waar-
AMii wij hier geen gewag maken, maar zulks is onder anderen
het geval op de bedding der tji Ära, tji Siki, tji Madoer, tji
Mandiri en tji Boeni. In andere streken van Java worden zij
zeldzamer aangetroiFen. iVer^ens eiders worden zij gevonden dan
binnen de grenzen van het neptunische (tertiaire) gebergte,
K.l 't
ä «