
im
Blaik.
Aantcclening ovcr de uitspoeliiigs c. a. dalcn in hct tertiaire ¡jcgebergtc
in lict algcmccu
Zcveiidc vorm. De vijFde vorm is binnen eene geringe uitgestreictheid
meermalen herhaald. (Schotsgewijze , evenwydige verbrijzeling van
het geborgte cn gelijkvormige oplieffing der afzonderlljke scbotsen
naar ééne zijde.)
Achtste vorm. Hot gebergte is in een groot asntal stukken verbrijzeld,
die in zeer verschillende lioeken en naar verscliillende zijden hellen
en de landvorm bestaat uit tah-ijke hooge en läge, steil- en
zachthellende lieuvclrijen
Negende vorm. Ten gevolgc van eene eenzijdige steile opheffing en
splijting van liet laagsgewijze gebergte zijn puntig toeloopende
(tandvormige) schotsen gevormd, die in ceae rij , evenwijdig
nevens elkander oprijzen
Tiende vorm. Hct tertiaire gebergte is aan beide zijden eener centrale
keten, die nit endogeen gesteente bestaat, opgebeven ende
beide evenwijdige opbeffingen hellen naar eene tegenovergestelde,
van de centraalketen afgekeerde rigting. (Het Këndëng-gebergtc
in het regentschap Koeningan en zijne ügwijze betrekkelijk den
naburigen vulkaan Tjerimai.)
Eene bijna kringvormige afwijking van den tienden vorm (G.-
Linggoeng) i j i " '
Elfde vorm. De afgebroken koppen van perpendiculair staande lagen
liggen in één en hetzelfde (horizontale) vlak
Twadfde vorm. De afgebrokene koppen van perpendiculair staande
lagen verheffen zieh in groepen nevens elkander, die tot eene
verschillende hoogte rijzen en evenwijdige. steile bergkammen vormen
(kalkrotsen tusschen Radja mandala en Bandong). . . .
Over den torenvorm van sommige bergdeelen, welke niet door eene
perpendiculaire oprigting der lagen veroorzaakt wordt. . . .
De geheel ordelooze ligwijze van het gebergte, ter plaatse waar hct
in eene hooge male verbrijzeld is , zou als de 13<le vorm kunnen
beschreven worden
Jloofdstuk 5. Ouderdom. — Fossile diercn en planten . . . .
1. Systematisch overzigt der geslachten cn soorten (fossile dicren).
2. Topographische verspreiding der fossile dieren in de formatie ;
groepering naar gelang der localitcitcn (A tot Z), alwaar zij werden
aangetroffcn (benevcns beschrijving des Karang-Soeroemboeng,
bladz. 104—107)
3. Fossile planten "
4. Algemeene opmerkingen, nopens de wijze, vvaarop de dierlijke
fossile overblijfselcn voorkoffien, de matc hunner gaafheid cn
linnnc verhreiding in deze formatie
05.
68.
70.
71.
72.
81.
83.
81.
87.
90.
93.
96.
97.
121.
125.
HI
Üladz.
5. Over den geologischen ouderdom der formatie in het algcmeen . 134.
6. Vcrdcre ovcrwegingen. Gevolgtrekkingen , op feiten gegrond.
a ) Verschil ten opzigtc van den tijd, waarin de ncderplciTingen
in de verschillende streken van Java hebben plaats gcgrepen.
Herhaalde sloring en afbreking, welke de formatie heeft gcleden.
Bewijzen van afwisselende opheffingcn cn dalingen . .141.
b) Alle plaats gehad hebbende omkceringen, gedurende de vorming
van het laagsgewijze gebergte , hebben zieh slechts over
eene geringe uitgestrektheid doen gevoelen cn alleen op de
naastbij gelegene streken invloed uitgeocfend 145.
c) Nog dagelijks plaats grijpende afzettingen (verbreeding der
kusten, cnz.) 146.
7. Algemeene vragen, welke slechts kunnen opgelosl worden door
een naauwkeurig onderzock der gebergte-formatien, tusschen de
keerkringen gelegen , bcnevens van de fossile overblijfselcn, die
zij bevatten _ 150.
Hoofdstuk 6. Bijzondcre leden der formatie. — Beddingen van
verbrijzelde gesteenten 3 59.
A. Vulkanische conglomeraten.
I. Beddingen van groote puinbrokkcn uit vulkanische (trachitischc,
basaltische en daarmede verwante) steenscorten bestaande, die aan
de oppervlakte ontbloot zijn en eene groote dikte bezitten, doch
wier liggend gesteente bij de meesten onbekend is.
1. Hoogland aan de zuidoostzijde der Wijnkoopsbaai, binnenwaarts
van den G.-M6sigit
2. G,-G6b6g, gelegen tusschen Paboaran cn Bandar sari. .
3. T.-Kaso en T.-Soro kloof
160.
169.
170.
Aan de T. -Dôlog , alwaar holen worden gevonden tusschen denliggendcn
kalkmergel en het dekkende puingesteente. . .. 172.
5 tot 8. Op verschillende plaatsen 178.
9. Tjoekang batoc in het dal der T.-Kaüngan, g-elegen aan den
voet der torenvormige porphicr-rots G.-Bocroeng agoeng . . 179.
10. In het T.-Woelan-dal (zijwanden der kloof) 182.
11 tot 13. In verdcr oostwaarts liggende streken 182.
14. Het nabij de kust liggende gedeelte van hct Karang bölonggebergte,
met holen (tusschen Bag6len en Banjoemas). . . 184.
II. Vulkanische puingestecnten, welke laagsgewijs gevormd zijn en
tusschen de beddingen van andere steensoorten voorkomen (n«. 1
tot 7) 188.
III. Puinbrokkcn, welke in andere lagen vcrmengd voorkomen (voorbeeld:
n". 1 tot 8). — De vulkanische rotssteenen, die in de
beckbcddingcn van zuiver ncptunische bergstreken worden aangetroffcn,
zijn hunncn oorsprong vcrschukligd aan dergclijkc uit