m NEU.
dubbcle houtcn draafibrng, waarover da gemoonschap mat bet ooslelijk
en westelijk gndeeltc der stad, anders door het Kanaal van een geschei»
den , onderhouden wordt.
Het aanleggen van dit K a k a a l , met de daartoe bchoorende kunst-
werken, heeft , zoo als natuurlijk was , in het algemeen , eene over-
drevene verwachting opgewekt. Ondertusschen is , ten gevolge van den
Belgischen opstand eriddd afscheiding van Noord- en Zuid- Nederland ,
deze verwachting iammerlijk te leur gesteld, zoo zelve , dat het Kanaal ,
hetwelk desteden Axel en Hulst met de Wester-Schelde zoude yereenigen,
niet geheel is afgewerkt, daar de zijtak van Axel naar Hulst, tot
ruim op een half uur afslands van laatstgemelde stad , onvoltooid is
gebleven. Ook is het gebleken dat het tweeledig oogmerk van den
aanleg des K an a als , n am e l i jk om Gent tot eene zeehaven te maken
eh tevens de afwateringvan de polders, in het district Hulst, en
in een gedeelte van OoSt-Vlaanderen , te bevorderen , zoo mede het
bezorgen vanonllasting aan evengemelde stad , wanneer de Boven-Sckelde
en andere riviertjes te veel water derwaarts zouden afvoeren, niet zijn
bereikt, twee werkingen , die trouwens dermate tegen e lk a n d e r over-
staan, dat de eene niet dan ten nadeele van de andere kan worden be-
vorderd. Voor de scheepvaart toch is , vooral voor zeeschepen, steeds
een hoogen- en voor de suatie der polders eenen lagen waterstand
uoodig. Deze belangen zijn dan ook zoo tegenstrijdig bevonden , dat,
bij art. 20 van het, op den 8 November 1842, tusschen Nederland
en België gesloten verdrag , is bepaald : » dat, na ycrloop van Utee ja-
» ren , te rekenen van de onderteekening van dat verdrag, het ge-
» deelte van het kahaa} van Gent naar Neuzen , begrepen tusschen
» Sas-van-Gent en de Wester-Schelde, geene andere wateren meer zal
» ontvangen, dan die door het kanaal van de Langelede worden aan-
» gebragt, en dus . geheel voor de scheepvaart zal blijven bestemd
zoodat thans (1846) eene nieuwe uitwatering is tot stand gebragt,
welke zoo wel west- als oostwaarts van het hoofdkanaal loopt. Yoor deze
uitwatering is door Belgie eene jaarlijksche uitkeering van 26,000 guld.
aan Nederland verstrekt, en zulks tot aan de voltooÿing van het werk,
en voorts van 80,000 gulden na die voitooijing.
Voor de landen ten W. van het kanaal is een stroomkanaal gegraven,
aänvangende nabij Sas-van-Gent en den Polder-van-St. Albert, en loopende
in de zelfde rigting als het groote kanaal door de volgende polders
, te weten : door het in 1826 nieutf ingedijkte poldertje bij Sas-
van-Gent , door den door het groote kanaal afgesneden of westelijken
Oostenrijksche-polder, door den afgesnedenen of westelijken Papenscborre-
polder, den Stroodorp-polder, het ingedijkt poldertje bij Sluiskil,
den westelijken Coegors-poldcr, den Oud-Zevenaar-polder , den Sluis-
polder, den Vlooswijk-polder , tot Neuzen , om daar, door de duiker-
sluis in de glacis coupée, voor den linkerilank van bastion No. 8 , in
de kapitale gracht dezer vesting geleid te worden, naar den steenen
beer , voor de regterface van bastion No. 9 , waarin eene opening,
voorzien van twee paar puntdeuren , eene schoofdeur en groeven voor
drie reijen schotbalken, gemaakt zijn, waardoor bet water, builen
de groote of west-sluis gevoerd wordt in de buitenhaven, en dus on-
middellijk in de Honte. — Voor de stad Ncuzen is een sluisje ge-
legd , uitkomende in de sluiskom der groote of westelÿke sluis van die
stad, waardoor, bij het openen der buitendeuren, dat water in de
buitenhaven vloeit, cn zieh dus, onafhankelijk van den kanaalstand,
entlast.
Voor de oostztjdc van het groote kanaal vangt de uitwatermgslijn
aan te Sas-van-Gent en. loopt längs het kanaal zuidwaarts tot de grens-
scheiding met Belgie, vervolgens , die grens houdende tot nabij de uit-
waterings-duiker van den St. Erancis-polder; gaat aldaar onder het water
door helwelk van de Langelede naar de Passluis en zoo doende op het
benedenpand moet afloopen. Verder vervolgt dit stroomkanaal zijnen
loop door den Polder-van-Canisvliet naar de gesiechte redoute Evers-
dam , en , ' even benoorden dat punt, vangt zij een-zijtak op, die het
water afvoert van de Austrice-, Papeschorre-, Nieuw-Papeschorre- en
.Smitschorre-polders , om vereenigd zieh uit te störten op' de kreken
nabij Axel, waardoor het zijkanaal naar Hulst gegraven is, zoodat het
bedoelde stroomkanaal zieh vereenigt met het evengenoemde onvoltooide
kanaal van Hulst naar de Axelsche sassing. Aldaar heeft zieh, door mid-
del eeher doorgraving door den Bulh-polder, het stroomkanaal vereenigd
met de Spui-kreek, zijnde een tak van de Groote-kreek-van-Othene.
Nabij de buurt van dien naam is door den Sherlippens-polder en den
Noord-polder, naar de kapitale gracht van Neuzen een groot toevloei-
jingskanaal daargesteld, om dit alzoo verzamelde water te brengen voor
den grooten steenenbeer, voor de linker face van bastion 5> alwaar
het, door drie kokers, ieder voorzien van twee paar puntdeuren,
een sehoofdeur en groeven voor drie rijen schotbalken, gevoerd wordt
op de buitenhaven voor de ooslelijke sehutsluis van Neuzen en dus,
onafhankelijk van den kanaalstand, öp de Schelde. Door middel dezer
nieuwe uitwateringskanalen , kunnen de bestaande openingen , duikers
en sluisjes in de kanaaldijken van het groote scheepvaartkanaal gesloten
blijven en dus dat kanaal op de bij' het traktaat bepaalde peilen ge-
houden worden. ■ ' .
Bij het-doorsnijden van de polderdijken zijn steenen duikers of slui-
zen gemaakt, geschikt om, ingeval van doorbraak, het indringend
zeewater te kunnen keeren en om in den zomer het water in de sloo-
ten te kunnen ophouden, zijnde daar, alwaar, voor de bedoelde water-
leidingen, dij-ken of wegen hebben moeten worden doorgesneden, brug-
gen voor den overtogt gemaakt j terwijl de geheele watermassa, die van
heinde en ver door de stroomkanalen in de grachten van Nenzen wordt
gestört, eene günstige, gelegenheid aanbiedt, om, des noods, eene aan-
merkelijke uitgestrektheid lands onder water te zetten, doör middel
van de in den Oost- en Westbeer dier vesting gemaakle openingen ,
welke al het van boveu körnende water kunnen legenhouden.
Gedurende de Belgische onlusten is het reeds gebleken , dat bij de
opening der sluizen van het groote kanaal, de mogelijkheid bestaat,
om een groot deel van het district Hulst, met zout water te overstroo.-
men. Trotsch was het gezigt, toen, op den 8 October 1834, bij'een
tamelijk hooggetij, met eene frissche noordwestelijke koelte, het water
binnenslroomde en zieh aan alle de polders, van welke de uitwate-
ringsduikers geopend waren , regelmatig mededeelde, tot merkelijk na-
deel van de laag gelegene landen.
Sedert den 8 Augustus 1839 tot den 51 December 1843, is dit kanaal
bevaren door 816 uit zee ingekomen en 465 naar zee uitgevaren
zeeschepen, te weten; in 1839 inkomende 51, uitgaande 28; in 1840
inkomende 149, uitgaande 142; in 1841 inkomende 159, uitgaande
144; in 1842 inkomende 197, uitgaande 182, en in 1845 inkomende
218, uitgaande 225. Voorts zijn, gedurende het zelfde tijdvak van
15 Jun\j 1839 tot 31 December 1843, een gelal van 7784 binnenvaar-
tuigen van alle soorten cn groolte, door de sluizen op- en afgesehut.