OUDE-DIJK, d ljk , prov. Friesland, kw. Zevenwouden, griet. Tltin-
geradeel. Zie L e p p e - d i j k .
OUDE-DIJK, geh. in het Oldambt, prov. Groningen, a rr. en 2 a.
N. 0 . van Winschoten , gem. en 1 u. 0 . van Finsterwolde; met 4 h. en
3 0 inw.
OUDE-DIJK, geh. in het Oldambt, prov. Groningen, a rr., kant.
en 1 |- u. N. 0 . van Winschoten, gem. en 1 u. IS. 0 . van Beerta,
a u. N. 0 . van Nieuw-Beerta, waartoe het b eh o o rt; met 41 h . en
340 inw.
OUDE-DIJKEN (DE), ook wel L i n g e n - O d d e - d i j k e n genoemd , zandige
streek lands , in den Alblasserwaard en in het Land-van-Arkel-Bene-
den-de-Zouwe, prov. Zuid-Holland.
Ddze dijken nemen eenen aanvang aan den Bazeldijk, in den zuid-
oosthoek der gem. Hoog-Blokland en loopen naar en door de korti
dier gem., verder naar en door de kom der gem. Hoornaar lo t aan
de Giessen. Hier gaat eene hoogere streek gronds voor t , welke nog
O u d e - D i j k e n genoemd wordt , doch eigenlijk G i e s s e h - O u d e - d i j k e n zijn ,
längs de Giessen to t aan den wielmolen op Luljewaard, gem. Hoornaar,
aan het einde van de Kromme-Giessen , die ook voor eene sprank of
ta k van de Linge wordt gehouden.
De O o d e - d i j k e n , onder Hoog-Blokland, hebben altijd gelegen en be-
hooren ook nog tot den Alblasserwaard, doch die onder Hoornaar liggen
onder h e t Land-van-Arkel-Beneden-de-Zouwe.
Langs deze O o d e - b i j k e h , zou, naar men wil, in vroegere eeuwen de
Linge gestroomd hebben. Yolgens anderen zouden zij als primitieve
keering of bedijking legen de zeevloeden gediend hebben Zij dienen
thans to t voet- en rijpad , wanneer des winters de gewone wegen on-
bruikbaar zijn.
OUDE-DORP (HET), geh. op het eil. Walcheren, prov. Zeeland, arr.,
k an t. en 1 n. Z. 0 . van Middelburg, gem. Nieuw-en-St.-Joosland.
OUDE-EN-NIEUWE-LANDEN, pold. in het markgr. van Bergen-
op-Zoom, prov. Noord-Braband. Zie O u d e n b o s c h ( O o b e - e k - N i e u w e - i a n -
B E lf-V A S -) .
OUDE-FLIE (HET), diep in de Zuiderzee, lusschen het Breezand
en het Krakezand.
OUDEGA of O l d e g a , d ., pröv. Friesland, kw. Oostergoo, griet.
Smallingerland, a rr. en 6 u. N. 0 . van lieerenveen kant. en 2| u.
N. N. W . van Beetsterzwaag, op eenen hoogen zandgrond in het geboomte
en omringd van lage hooi- en weilanden.
Het is eene zeer onde plaats , misschien wel de oudste van de grie-
te n ij, zoo als haar Friesche naam A o d e g e a (oude bnurt) genoeg-
zaam te kennen geeft. De geschiedenis nogtans geeft den tijd der
stichting niet naauwkeurig op , en meldt ons alleen , dat het behoordc
onder den Abt van het Smalleneester-konvent of klooster, waarvan
nog in het geh. Smalle-Ee, hetwelk door de Smalle-Eester-zanding en
de Oudegaster-zanding van Oudega gescheiden i s , de plaats , waar bet
gestaan heeft, wordt aangewezen. In vereeniging met Smalle-JEe moet
O u d e g a toen eene aanmerkelijke bevolkrng gehad hebben , daar er reeds
in h e t ja a r 1483 te Sm a l l e - B e eene jaarmarkt gehouden werd , en in
h e t konvent van dien naam, gedurende de twisten der Schicringers en
Vetkoopers, eene zamenkomst dezer partijen geweest is. Trouwens,
Odd eg a zelf draagt onderscheidene kenmerken van ouderdom. Aan het
kerkgebouw, waaraan nergens een jaartal , hetwelk ons de stichting
m e ld t, gevonden wordt, vindt men nog veel duifsteen, en niet zelden
werden hier steenen doodkisten opgedolven. Zulk eene steenen kist werd
onderanderen in het ja a r 1817 daar opgegraven , hebbende eene lengte
van 2,87 eil. Het deksel was lang 2 ,692 eil., de breedte boven 0,993 eil.,
Je breedte in het midden 0,941 eil. en onder 0,706 eil. Aan de
buitcnzijde was zij ruw , doch op het deksel, aan het hoofdeinde en
aan de beide zijden , binnen de kist , vond men, in verheven beeidwerk ,
deze fignren : f r > ann ^ et voeteinde y*; voor het overige was
de binnenzijde boogswijze, als matwerk , gebeiteld en zeer net bewerkt.
Deze kist werd, gelijk alle de voorheen gevondene, uit het kerkhof ge-
graven , en zoowel de plaats als het kruis doen ons denken , dat daarin
een geestelijke is begraven geweest. Eene soortgelijkc kist werd nog
in het ja a r 1838 opgegraven. De Geschiedschrijver W i n s e h i u s meldt (1 ),
op het ja a r 1234 , dat er destijds een groot aantal wolven en wilde
dieren, nit Drcnlhe en Westphalen gekomen , zieh in Zevenwonden en
Oostergoo ophield, en niet alleen vele verwoestingen aanriglte onder
de schapen en het vee, maar zelfs de lijken op de kerkhoven nit de
graven h aalde, zoodat vele inwoners, om deze reden, uit verre plaat-
sen steenen zerken ontboden , onder welke de lijken , u it vrees voor
de wolven , bedekt en begraven werden. Daar nu O u d e g a niet verder
dan omtrent vijf uren gaans van de Drentsche grenzen verwijderd i s ,
en dit gedierte zieh dus ook zekerlijk hier zal bevonden hebben , is het
misschien ook omtrent dien tijd geweest, dat zij hier in gebruik waren,
en van daar nog in zulk een aantal in deze streken gevonden worden.
Dit wordt te meer waarschijnlijk, d a a r, volgens het verhaal der land-
lieden hunne voorouders zieh in steenen doodkisten begraven lieten ,
«m van de wolven niet verslonden te worden. Indien nu deze veron-
derstelling, of liever gissing, te bewijzcn wäre, zoude hieruit volgen,
dat dan het dorp O e d e g a reeds sedert zes eeuwen best.aan had.
Het dorp is , met de onderhoorige landen, ruim twee uren gaans
lang en een uur breed. Men wil, dat de oudste bewoners zieh des
zomers met hunne kudden naar de läge omstreken begaven , en aldaar
op de hoogste plaatsen hunne tenten opsloegen. Zoodanige legerplaatsen
vindt men vele aan den westkant van het dorp in de maadlanden.
Sommige dier maadlanden hebben daarvan waarschijnlijk den naam
ontvangen van de Hemme n en de H o o g e -Wa r r e n . Ten Zuiden
van het dorp, tegen over S m a l l e - E e , vindt men h e t G e a - l a n
(buurtland). Door het Gea-lan liep oudtijds slechts eene v a a r t, waar-
door O c d e g a met Smalle-Ee te water gemeenschap had, het Ou d e -
di ep genaamd, hetwelk in de Munniks-gruppel uitloopt. In latere
tijden z ijn , ten gemakke der schcepvaart, nog gegraven de Wo p k e -
s l o o t e n , in het Zuidoosten en de Z e t s l o o t , in het Zuidw'esten van
de O u d e g a s t e r - z a n d i n g . Op het westeinde van het dorp is mede
eene zanding, waarin nog eene vaart uitloopt naar O u d e g a , die de
Geeu w genaamd wordt. Men verdeelt het dorp in de volgende buur-
ten , a ls: het Mo l e n e i n d , de Vo o r -we g , de A c h t e r - w e g , de
Bu r e n , de W a l , d e G a a s t e n , het We s t , het U i t e i h d e en
de O p p e r b u r e n , die te zamen bevatten 140 h. en ruim 7 6 0 inw.,
welke meest hun bestaan vinden in den landbouw en de veeteelt.
Ook heeft men er eenen wind-korenmolen. In vorige tijden waren
hier onderscheidene kooijen , tot het vangen van wilde eenden ; doch
deze zijn sedert lang allen verdwenen, zonder eenig ander spoor na te
laten dan de naam.
(1) Kronijk , b l. 186 .