216 N 1 J.
de Heer P e t r u s F r a n c isc u s P e t e r s , te N i jm e g e n woonachtig, heeft h e t
tegcndeel bewezen, zijnde hij een der eerste geweest, die in ons land
weder op glas begon te schilderen ; ook heeft bij belangrijke proeven
zijner bedrevenheid in dit kunstvak geleverd.
Yoorbeen had men er een groot aantal (men meent 72) bier- en mol-
brouwerijen , door welke laatste de stad vooral vermaard was , terwijl zij
de biercn en de mol wijd en zijd verZonden , hetwelk aan de stad en scheep-
vaart aanzienlijke voordeelen opleverde, doch deze zijn zecr vermindere!,
seboon zij nu weder beginnen te lierleven.
De in 1817 opgerigte en in de eerste jaren zoo bloeijend geweest
zijnde fabrijk van katoenen garens,'is in 1842 te niet gegaan. De
lokalen, waarin die fabrijk gevestigd is geweest, zijn thans in gebruik
bij het garnizoen en de schntterij voor magazijnen./¿ ^ , //y? /
Builen de stad generen de inw. zieh meest met den landbonw de
veeteelt en het werken op de buitenplaatsen. De Nijmegensche knol-
en zijn zeer gezöcht, en hebben eene geheel andere gedaante dan de
gewone , zijnde niet rond , maar langwerpig.
De B ervormden, die er ongeveer 6000 in getal zijn, maken groo-
tendeels de gem. van Ni jmegen uit, doch bebooren ook gedeeltelijk
tot de gem. Neerbosch-Hees-Hatert-Balgoy-en-Keent.
De Ev a n g e l i e s c h -Lu th e r s c h e n , die er 370 in getal zijn, ma-
ken , met eenige van de nabnrige d., de gem. van Nijmegen uit,
welke 400 zielen , en onder deze 180 Ledematen telt.
De Doopsge z inden, welke er wonen, maken mede, met die irit
de naburige dorpen, eene gem. uit, welke 100 zielen telt.
De ßo oms ch-Ka tho l i j ken , van welke men er 14,000 aantreft,
onder welke ruim 9000 Communikanten , maken zes par. ui t , als :
die van de Regul ie r en k e rk , van de Augus t i jne k e r k , van
de Mind e rbroede r s k e r k , van de Broede r ke rk, van Ha-
t e r t en van Neerbosch.
De I s r a e l i t e n , wier getal 430 beloopt, maken, met die uit de
naburige dorpen , eene ringsynagoge nit.
Men heeft in deze gem. vijf en twinlig middelbare en lagere scbolen,
welke gezamenlijk gemiddeld door een getal van ongeveer 1900 leer-
lingen bezocht worden , als : zeven openbare scholen , met 380 leer-
lingen, onder welke eene te Ha t e r t , eene te Hees en eene te
Ne e rbos ch , zes bijzondere scholen der eerste klasse , met 860 leer-
lingen en twaalf bijzondere scholen der tweede klasse, met 660 leer-
lingen.
De stad N i jm e g e n , , in de wandeling N im w e g e n , in het Fr. N im e g u e ,
in het Lat. N oviom a gdm , N o v iom a go s of N eomagum genoemd, ligt 3j u. Z.
ten W. van Arnhem, 2 | u. N. O. van Grave, 7 u. O. vau Tiel en
1 u. W. van de Pruissische grenzen, op den linkeroever der Waal,
op 51° 60' 64" N. B., 23° 31' 39" 0 . L.
De stad heeft omtrent de gedaante van eenen gespannen boog, en is
aan de rivierzijde geheel open, zobdal de buizen slechts ruim eene kaai
breedte van den oever staan , en daardoor bij hooge vloeden en ijsgang
veel te lijden hebben. Zij wordt verdeeld in de Hooge-s tad en de
La g e - s tad , waarvan de eerste de grootste is en het oostelijke, zuid-
oostelijke en middelste gedeelte beslaat. Dit gedeelte ligt op het wesle-
lijke uiteinde of de afhelling van den Hunenberg, en vormt vijf heuvels
den He s s en - of l le e z enbe rg, de Marienberg, de Grui tberg,
deKlokkenbe rg en den Banne r - of Hocnd erberg geheel en,
hetwelk oorzaak is , dat men, in het doorwandelen der stad , gedurig
N I L 217
moet op- en afkliinmen, hetgeen niet zonder ongemak, cn , in tijden
van vorst niet zonder gevaar van vallen geschieden kan. He over.ge
der stad is laag ; vooral längs de Waal, en dikwyls aan overstrooming
bl°Deze heüvelacbtige ligging veroorzaakt mede, dat , uit de
zien de buizen als het wäre boven op elkander sekijnen te staan Van
hier ook het, voor eenen bewoner van vlakke streken, zonderlinge
versehijnsel, dat enkele huizen hun koetshuis en stallmg op den zol-
derof, omgekeerd, in den kelder hebben ; weite verstaan, ter plaatse
alwaar, met betrekking tot de ligging v a n het hu,s , de zolder of de
kelder kon wezen. Doch van hier tevens die vrohjke en romantische
Wi n g , die rijkdom van de schitterendste. vergezigten, zelts van
uit het midden der stad over de poorten heen, waarin deze plaats
boven alle Nederlandsche steden uitmunt.
Menigvuldig zijn de gissingen omtrent den oorsprong van de stad en
van hären naam , doch voor de eene, zoo min als voor de andere können
genoegzame gronden van waarschijnlijkheid worden bijgebragt.
Zooveel is echter zeker , dat de naam N ijm e g e n , oudtijds N ijm a g e n of
N ie ow m a g e n , zamengesteld uit de woorden N ie u w en M agen of M agum ,
door den uitgang eene Geltische afkomst schijnt aan te dulden. lm“ e^*
in het Celtisch beteekende het woord Magum of Magen een vast verblijf
ofsehuilplaats , en was daarom voormaals aan eene memgte steden ge-
meen. Ook is het niet onwaarschijnlijk , dat het Latijnsche woordje
Novio (van novus , nieuw) bij de oorspronkelijke benaming kan zyn ge-
voegd nadat de stad door C l a u d iu s C iv il i s , op zijne vlugt voor de
Romeinen (door welke hij , onder het beleid van P e t il iü s C e r ia l is en ander
het keizerschapvan V e s p a s ia n d s , bij Castra Vetera , in e na j ei van
het tegenwoordige Xanten, geslagen was) m brand ^ St°fan zynde
vervolgens wederom was opgebouwd cn vermeuwd. Dat toch N ijm e g e n
inderdaad het O p p id u m B a ta v o r um is , waarvan T a c it u s , in het negen-
tiende hoofdstuk van het vijfde boek zijner Historien gewaagt, is , be-
halve door anderen, inzonderheid door J . S m e t iu s , den vader, in zijn
beroemd en doorwroebt werk, getiteld : Oppidum Batavorum, u.t de
door hem aangebaalde Latijnsche schnjvers , voldingend betoogd, ter-
wiil onderscheidene koperen, zilvereu en gouden Romeinscbe penmngen,
het menigvuldige ondereen gesmolten lood, glas, koper, zilver, gou ,
ijzer en andere voorwerpen , alhier gevonden onwederlegbare bewij-
zen opleveren, dat de stad werkelijk , omstreeks den bedoelden t.jd,
door de vlammen is verwoest geweest. De Oudheidkundige van S pa en
houdt niet alleen N i jm e g e n , mede voor het echte O p p id u m B a ta v o r um ,
maar heeft zelfs voldingend aangetoond , dat ook het door T a c it u s vermelde
B a ta v o d u h um geene andere stad, dan N ijm e g e n kan geweest zijn ,
daar de ligging van ßatenburg , zoo wel als van Wijk-bij-Duurslede,
eene van welke plaatsen, door sommigen, voor B a ta v o d o r um gehenden
wordt, ten eenenmale met de opgave der oude Gcschiedscbnjvers stnj-
dipe is. Volpens het getuigenis van J. S m e t iu s , den zoon, in diens
Kronijk van Nijmegen , stelt niemand van allen , die over Nijmegens
oorsprong geschreven hebben , dien later dan de tijden van J u l iu s
C je sa r , ongeveer eene halve eeuw voor onze Cbristelijke, jaartelling.
Behalve de zoo evengenoemde sporen der verbrandmg, is binnen de
stad cn in hären geheelen omtrek , van tijd tot tijd eene verbazende
menigte van zeer oude Romcinsche en Batavische gedenkteekenen op-
pedolven , die haar langdurig bestaan voor den brand aan het licht
hebben gebragt, mitsgaders van gouden, zilvercn cn koperen penmngen ,