
Uit dezen ontstaan ook de wortels, die gewoonlijk vezelig zijn, en
in anatomischen bouw van den wortelstok verschillen. Deze bevat
gewoonlijk een aantal stoffen, die niet gelijktijdig in den wortel voorkomen.
Dikwijls is hij bewaarplaats van eene ruime hoeveelheid zetmeel
of plantenslijm en tevens van aetherische oliën, waardoor deze
plantendeelen zoowel tot voedsel als tot geneesmiddelen zoo veelvuldig
gebruikt worden.
Een anderen vorm van onderaardschen stengel vertoont ons de k n o l
(ituier). Hiertoe behooren onder anderen onze aardappelen, de topinambours
en de knollen der Standelkruiden of Orchideen. De aardappel
is een waar stengelorgaan en onderscheidt zich van de knolvormige
verdikkingen van ware wortels terstond door de zoogenaamde
oogen, dat zijn : ware bladknoppen, waaruit de eenjarige stengels, de
uitloopers zullen te voorschijn komen. Omdat de aardappels stengel-
gedeelten zijn, die knoppen dragen, is het mogelijk door die knollen
de plant te vermenigvuldigen.
Fig. 5.
Bonde en handvormige knol van Orchis (naar
MOQUIN-I ANDOn ) .
Merkwaardig is ook de
knol van onze inlandsche
Standelkruiden (fig. 5).
Voor een deel bestaat
deze uit den wortel, maar
voor een deel ook uit
een stengelorgaan, en
van daar wederom, dat
men door die knollen de
plant kan verspreiden,
ook bij gebrek aan zaad,
hetgeen, gelijk men weet,
bij de Orchideen alleen
op hare natuurlijke standplaats
ontstaat door behulp
van aldaar wonende
insekten.
Deze jonge knol der
Standelkruiden wordt zijdelings
van den bestaanden gevormd uit een stengelknop, terwijl gelijktijdig
daaronder een wortelknop ontstaat, die nu beide tot één ligchaam vereenigd
voortgroeijen, hetgeen al de elementen tot vorming eener nieuwe plant
in zich bevat en tevens de bewaarplaats is van voedsel voor de latere
ontwikkeling dier organen. Men vindt dan ook in den zomer bij de
Orchideen onzer duinen en weilanden gewoonlijk twee knollen, öf
eirond öf handvormig verdeeld, waarvan de een e, rimpelig en oud,
gestrekt heeft om de bloeijende plant voeding te verschaffen en de
tweede, jong en frisch, uit een knop der eerste ontstaan, de voorraadschuur
wordt voor de plant van het volgende jaar.
De derde hoofdvorm van onderaardschen stengel is de bol (bulbus),
dien wij van onze Lelien en Hyacinthen kennen. De overgang tot
dezen vorm vindt men bij Crocus en bij de Herfst-Tydelooze (Colchicum
Autumnale), eene inlandsche, vergiftige plant, die in de geneeskunde in
Fig. 6. gebruik is.. Hier zien wij (fig. 6) eene soort van
vleezigen bol, aan zijn top nog de indruk-
selen dragende van den vorigen bloemstengel,
en ter zijde een jongen stengel met de ge-
heele bloem nog in de schedevormige, elkander
omsluitende bladen besloten, die,
blijkens den loop der vaatbundels, uit een
knop van den grooten bol ontstaan is en hieruit
gevoed wordt. Onder den jongen, nog niet
ontwikkelden stengel ziet men op de over-
langsche doorsnede den aanleg tot een nieuwen
bol, met de platte vlakte, waaruit de
vezelwortels ontstaan, naar onderen gekeerd.
Somwijlen komen ter zijde van den grooten
bol nog meer dergelijke kleine voor, als
ware asknoppen in de oksels der schubvor-
mige bladeren voortgebragt, die den bol als
een rok bedekken.
H etj eigenlijk karakter van den bol vindt
Bol van Colchicum autumnale men uitgedrukt bij de Leliën en Hyacinthen,
d^rgesnS^naar sohmim). Crocussen, Uijen en anderen, en eene over