
8 voeten boven den tegenwoordigen bodem gevonden werd. Ik kon
zonder eenig bezwaar onder dien boom doorloopen en toch was hij
van boven nog groen, zijtakken gemaakt hebbende in plaats van den
niet doorgegroeiden hoofdstam, levende op de uiteinden van zijne, van
onderen nog in het zand vastgehechte, wortelen en nog eene krachtige
poging aangewend hebbende om , door het uitschieten van een nieuwen
zijdelingschen 12— 14 voeten ver uitgestrekten wortel zich op nieuw
en beter in den grond te bevestigen. Voorzeker een merkwaardig
bewijs van de taaiheid van het leven en de krachtige hulpmiddelen
voor zijn bestaan, welke de den in deze dorre zandgronden in zich zelven
bezit. Men ziet hier verder meer dan armdikke stammen van jenever-
boomen door den storm nedergeslagen en met mos (Hypnum cupressi-
forme enz.) begroeid, of eenige te zamen struikachtig in elkander gewassen
en zoo nog met moeite aan de aandringende zandgolven wederstand
biedend, of het zand van de wortels afgewaaid en hierdoor hun
ondergang nabij.
De eerste plant schier, die men hier op het kale zand aantreft, is
het reeds genoemde korstmos (Getraria aculeata of het stekelig Kraakloof
(z. boven bl. 26), hetwelk soms vele vierkante ellen ver eene bruinzwarte
korst op het kale zand vormt en den eersten grondslag van
eenen mogelijken plantengroei uitmaakt. Ook d e, hier anders zeldzame
, Stereocaulon paschale groeit hier op het kale zand.
Het zand-Rietgras en daartusschen de helm, steken met hun dunne
bladen uit het onbegroeide zand uit. Het grijze Bundgras (Gorynephorus
canescens) vormt verspreide witgrijze polletjes tusschen het ijle zand.
Vroeger in het jaar groeide er ook de kleine Avena praecox, welker
overblijfselen men nog hier en daar ziet. Enkele volkomener planten,
van gezelligen wasdom en hierdoor kussenachtige zoden vormend, ontwikkelen
zich mede midden uit het losse zand, bepaaldelijk Tnchodium
caninum en onder deze die verscheidenheid, met de bovenste bladen
bijna borstelvormig, welke als Trichodium setaceum beschreven is.
De zoo nuttige eigenschap der overblijvende (peremerende), voor onze
graslanden zoo belangrijke grassoorten, om zich door onderaardsche
wortelspruiten (soboles) te vermeerderen, waardoor elke op een grasland
opengevallen plek spoedig door de omstaande grasplanten aaDgevuld
en de zamenhang der zode alzoo onderhouden wordt, blijkt ook in
deze stuifzanden allerbelangrijkst te wezen, wijl deze soort van Haar-
gras naar alle zijden onder den grond door uitspruit en ook hier
steeds eene zode tracht te vormen; voorts ziet men hier de thym
(Thymus Serpyllum var. angustifolia), welker nette bloemen dikwijls geen
N. duim boven het zand uitsteken, en de gewone of struikheide (Erica of
Galluna vulgaris), welker jeugdige toppen groene zoden in het zand
vormen, waar tusschen vaak zaailingen van dennen opslaan , terwijl de
stengen soms eenige palmen ver onder het zand voortkruipen of, gestorven
zijnde, zich, in het klein , als achtergebleven dun hout op eenen
sprikkeweg vertoonen, terwijl de fraaije dopheide (Erica Tetralix) hier
alleen op meer vochtige plaatsen voorkomt. Tusschen en met deze
werken een aantal Korstmossen (z. boven bl. 25): het Rendiermos
(Cladonia rangiferina) , Cladonia furcata, cornucopioides, uncialis, simplex,
alcicornis, het Bekermos (Cl. pyxidata), iets zeldzamer de Parmelia phy-
sodes- enz.; of Bladmossen, zooals Trichostomum canescens, Polytrichum
piliferum , Dicranum purpureum j voorts Cerastium semidecandrum, en het
schapengras tot de vorming der plantenzode mede.
Daar, waar de grond reeds iets meer beschut is , ziet men Dicranum
scopariutn Hypnum cupressiforme, H .purum , H. splendens , Iungermannia,
en, onder de zigtbaar bloeijende planten, de fraaije lasione montana,
Filago arvensis , Havikskruid (Hieracium Pilosella en umbellatum), Zuurzaad
(Rumex Acetosella), Viooltjes(Viola , canina) , Veronica officinalis, bosch-
Rryiskruid (Senecio sylvaticus), Galium sgxatile, de bogtige Windhalm
(Aira ftexuosa) enz. enz.
Waar eindelijk de grond met dennen bedekt en geheel tot stilstand
gekomen is, komen daarenboven de dopheide, doch vooral menigvuldig
voor: Dicranum‘Schreberi en scoparium, Hypnum purum en cupressiforme,
talrijke Cladonia’s, Agrostis vulgaris enz., doch in het geheel een zeer
eenvormige plantengroei. Hier wassen ook het bovengenoemd bent-
gras of pionten (Enodium coeruleum of Molinia coerulea), die ik wel in
het meer veenachtig heidezand, maar niet in het eigenlijke stuifzand
heb aangetrolfen.