
De dampkringslucht, waarin wij leven en ademen, bevat, zoo als
ieder w eet, eene aanzienlijke hoeveelheid zuurstof, en daarin is dus een
der elementen van water vrij voorhanden; hebben wij nu eene inrigting,
die ons waterstof verschaft, en brengen wij deze gassen te zamen,
dan moeten wij dus ook water kunnen maken. Dit kunnen wij ook
weikelijk. Nemen wij een gewoon fleschje en doen wij daarin eenige
stukjes zuiver zink, overgieten wij deze met water tot de flesch
half vol is, voegen wij er dan een weinig sterk zwavelzuur (vitrioololie)
bij en sluiten wij nu het fleschje goed digt met eene kurk, die
Fier. 1. doorboord is door eene glazen buis van een palm
of meer lengte en die puntig uitloopt, dan ontstaat
al spoedig in het fleschje opbruisching, daar er
gasvormige waterstof wordt ontwikkeld. Dit gas
is brandbaar, en zal dan ook, aan de opening
met een vlammetje aangestoken, met eene helder
gele, weinig lichtende vlam blijven branden 1/'.
Laat men nu die vlam spelen tegen een porce-
leinen schoteltje of ander koud voorwerp, dan
zullen zich hier weldra druppels water op afzetten,
klaarblijkelijk ontstaan door verbranding der waterstof
in de zuurstof der dampkringslucht. — Ook op
anderen, zoogenaamd eudiometrischen weg, d. i.
door een mengsel der beide gassen door een elektrieken vonk te
laten ontploffen , is de verbinding van zuurstof en waterstof onmiddellijk
daar te stellen.
Nu hebben wij water, maar geenszins zoo als dat in de natuur
voorkomt; ook geen water, dat, — gesteld wij konden het in genoegzame
hoeveelheid vervaardigen , ïs- aan onze behoeften kan voldoen ; geen water,
dat drinkbaar of bruikbaar is ; want het water , dat wij in de natuur
aantreffen en dat wij hier bedoelen, is geen zuiver water; het is eene
vloeistof, die water tot hoofdbestanddeel heeft, maar die in meerdere
of mindere mate verschillende stoffen in oplossing of als bij- of inmengsel
) Men moet altijd eenige oogenblikken wachten, alvorens met een vlammetje tot
de opening te naderen, en wel tot al de lucht uit de flesch ploffing te voorkomen. is uitgedreven, om ontbevat;’
— en dat dit zoo zijn moet, zal ons van zelf duidelijk worden,
als wij in breede trekken eene schets geven van de natuurlijke geschiedenis
van het water.
Dit de eerste leerboeken der aardrijkskunde weten wij reeds, dat
de oppervlakte der aarde bestaat uit land en water; — dat het water
tot het land staat ongeveer als 27: 10, en dat de grootste watermassa
zee genoemd wordt. De zee nu is de onuitputtelijke vergaarbak,
waaruit alle water komt en waartoe alle wateren terug keeren ; uit
de zee ontstaan de waterstroomen, die de aarde doorloopen om er zich
tot meren en moerassen te verzamelen of de gronden te besproeijen ;
de onmetelijke uitwaseming, waartoe zij aanleiding geeft en die door
de zon en de winden wordt aangewakkerd, brengt de wolken voort,
welke die winden weder in alle rigtingen verspreiden, die zich in
regen uitstorten, de' aarde doorzijpelen, kleine waterstroomen in de
diepte der aardkorst vormen, onderaardsche meren daarstellen, bronnen
voeden, fonteinen doen springen, zich tot vlieten en beeken ver-
eenigen, rivieren doen ontstaan en, door eenen noodzakelijken kringloop,
als stroomen tot den oceaan wederkeeren.
Wij willen in geene nadere geographische beschouwing van dit onderwerp
treden. Genoeg dat wij thans overtuigd zullen zijn, dat het
onmogelijk is op de aardoppervlakte scheikundig zuiver water aan te
treffen; immers zelfs het regenwater, dat als het ware door een de-
stillatie-proces is daargesteld , dat dus wel met het kunstmatig gedestilleerde
water moest overeenkomen in zuiverheid, heeft, vóór het op
de aarde aankomt, reeds verschillende luchtvormige bestanddeelen opgenomen
; het bevat gemiddeld 0,04 van zijn volume aan lucht
(|- zuurstof en -f stikstof, dus niet eenvoudig aanhangende dampkringslucht)
en is vaak ook verontreinigd door zeer geringe hoeveelheden
ammonia, door stof of vuil of kleine diertjes en eindelijk
somtijds nog door bijzondere plaatselijke of toevallige bijmengselen.
Langs daken en goten wordt dit regenwater dan in de regenbakken
geleid; het vindt dan eerst steenen of andere oppervlakten van grootere
of kleinere uitgebreidheid, waarlangs het moet loopen, alvorens den
bak te bereiken. Dat die oppervlakten invloed kunnen uitoefenen,
wie zal het betwijfelen? en wie kent niet bij name de schadelijke
15 *