
in hare zitting van 29 Junij 1.1., eene reeks van toestellen aangeboden, bestemd
om den optikus te leiden in de keuze van eenen bril, die hij met
gerustheid en in alle opzigten aan eenen kort of verziglige kan aanbevelen. De
eerste en de laatste van deze, een optometer en een bril tegen het scheelzien,
hebben niets nieuws, ja zijn in sommige opzigten minder goed dan de in ons land
tot dezelfde doeleinden gebruikelijke. De drie andere, al belet ons ook de
beperktheid van het doel, waartoe zij bestemd zijn, om er uitvoerig over te
berigten, verdienen hier eene vermelding, om de belangrijkheid van het beginsel
, waarop zij berusten. Het is reeds sedert lang bekend, maar wordt
veel te weinig erkend en nog minder in praktijk gebragt, dat de waarde van
een bril voor den gebruiker niet alleen van de glazen, maar daarnevens ook
afhangt van de juiste keuze der gedaante en grootte van de montering, naai
den aangezigtsvorm van hem, die haar gebruiken moet. Dit nu wordt door
de bedoelde drie toestellen van chevalier mogelijk en gemakkelijk gemaakt;
de eerste daarvan doet den afstand van het midden der pupillae kennen, de
tweede geeft de hoogte aan, waarop het midden der brug van de bril moet
geplaatst zijn boven de lijn, die de genoemde punten verbindt, terwijl de
derde eindelijk de breedte van het aangezigt meet.
Ln.
Jaarlijksche parallaxis der dubbelster p uit het sterrebeeld Ophiuchus. — Uit 47
plaatsbepalingen gedurende de jaren 1858 tot 1862 leidt krüger af, dat deze
parallaxis 0",162 bedraagt, met eene waarschijnlijke fout van 0",0071. De
afstand van deze dubbelster van onze zon bedraagt derhalve 1.271.700 halve
middellijnen der aardbaan en wordt door het licht in ruim 20 jaren afgelegd.
De kleinste der sterren staat op ongeveer 30,6 halve middellijnen der aardbaan
van de grootste. Daaruit en uit den duur van den omloopstijd der eerste om
de tweede berekent K., dat hare gezamenlijke massa 3,1 maal die van onze
zon bedraagt. (Biblioth. univ. Arch. géner., 1863, p. 311).
Hg,
Invloed van aardbevingen op het water van artesische putten. — HervÉ
MANGON meent gevonden te hebben, dat er een verband bestaat tusschen de
aardbevingen in Europa en de tijdelijk sterkere troebelheid van het water in
den artesischen put van Passy, bij Parijs. Hij leidt zulks af uit zijne van 28
October 1861 tot 31 Maart 1862 dagelijks verrigte bepalingen van de hoeveelheid
vaste stof, die in het water bevat was, vergeleken met de lijst der aardbevingen
, opgemaakt door perrey.
Het voor het oogenblik in hei midden latende, of het waarschijnlijk is
dat, — zooals in verscheidene der medegedeelde gevallen verondersteld wordt, —
aardbevingen in Griekenland en in zuidelijk Italië hunnen invloed zoo ver zouden
uitstrekken, is het echter ligt mogelijk, dat er aan de bewering van
HERVÉ MANGON eenige waarheid ten grondslag ligt. (l’Imtiïut, 1865, p. 206).
Hg.
Voetsporen in den lithographisohen schiefer van Solenhofen. — In een ten
vorigen ja re verschenen geschrift van prof. dr. albert oppel, Palaeonlologische
Mittheilungen aus dem Museum des kon. Bayer. Staates, wordt, onder den
naam van Ichnites Uthographicus OPP., gewag gemaakt van voetsporen in den
lithographischen schiefer van Solenhofen, bestaande uit twee evenwijdig
loopende rijen van voetindruksels, die steeds twee aan twee nevens elkander
1865. IQ