
dienstig is ter verdere genezing van eene gereponeerde ontwrichting.
Zij luidt: huat, hanat, huat, ista pista sista domicabo damnaustra. Gedurende
de repositie moet men zingen: mota volta daïies dardaries
astataries dissunapiter.
Het omgekeerde van genezen is ziek maken, en de middelen, die
den gestoorden welstand des ligchaams kunnen herstellen , kunnen , op
eene andere wijze aangewend, eene tegenovergestelde uitwerking te
weeg brengen. De toovenaars, maar vooral de heksen, werden dan
ook niet zelden beschuldigd van, zoo door hunne tooverformulieren als
op andere wijzen, degenen, aan wie zij vijandig waren of tegen wie
zij door anderen in het werk werden gesteld, ziek of krankzinnig te
maken of zelfs van het leven te berooven. Hier komen wij op het
wijde veld der toover-, liefde- en giftdranken. Hoe men zich de bezweringen
voorstelde, die iemand tot liefde jegens een ander konden
dwingen, kan men uit eene idylle van theocritus en eene van
viRGiLius leeren. De Thessalische heksen — Thessalie was in de
oudheid bij uitstek het land der tooverij , — waren in het bereiden van
allerlei toover- en giftdranken zeer bedreven en kenden er zelfs,
waardoor zij, even als in den ouden tijd circe , menschen in dieren
konden veranderen. Zekere heksen in Italië verstonden , volgens den
kerkvader augdstinos, dit kunstje ook.
Maar genoeg van die magische kunsten, wier optelling vervelend
worden zou. Het gezegde is voldoende om een denkbeeld te geven
van den aard der verrigtingen, die tot de Magie werden gerekend te
behooren, en wel niet alleen bij de Grieken, maar ook bij andere volken
en in latere tijden.
Wat de Romeinen aangaat, zoo kan ik dan ook volstaan met te
zeggen, dat over het algemeen de magie zich bij hen nagenoeg in
denzelfden toestand bevond als bij de Grieken. Ook bij hen waren
de priesters geene eigenlijke magiërs, ofschoon ook zij zich niet zelden
met kunsten inlieten, die het geloof aan de magt der góden bij het
groote publiek moesten versterken. Van staatswege bestond, gelijk
bekend is , bij de Romeinen het aanzienlijk collegie der augurs of
vogel-wigchelaars, en de haruspices of waarzeggers uit de ingewanden
der geslagte offerdieren maakten wel geen eigenlijk Romeinsch priestercollegie
uit, daar zij leden waren eener soort van broederschap,
die eigenlijk in Etrurie te huis behoorde, maar werden toch bij ge-
wigtige gelegenheden geraadpleegd. Eigenlijke toovenaars waren er
bij de Romeinen niet dan vreemdelingen, vooral in de latere tijden,
en menschen uit de mindere volksklasse, al is het ook dat meer aanzienlijke
personen zich ook bij deze en gene gelegenheid met bezweringen
en wat dies meer zij afgaven, gelijk o. a. met den pas genoemden
cato het geval was.
Over het algemeen was het er dan ook verre van daan, dat bij de
Grieken en Romeinen zoodanige menschen, die voor bedreven in
tooverij en zich daarmede bezig houdende doorgingen , met dat eerbiedig
ontzag werden bejegend , dat aan de Oostersche magiërs ten
deel viel. Ik spreek hier natuurlijk niet van de priesters, ofschoon
ook deze in Griekenland niet met dien eerbied werden beschouwd,
dien zij in het Oosten genoten, noch van zeer enkele andere personen,
die het ontzag , dat men hun om hunne groote wetenschap en
hunne persoonlijke hoedanigheden toedroeg, nog wisten te verhoogen
door zich te omgeven met een nimbus van geheimzinnige en boven-
menschelijke magt. Maar over het algemeen zien wij de magie bij
de Grieken en Romeinen in hun besten tijd veelal vertegenwoordigd
door een troep van waarzeggers, geestenbezweerders, goochelaars,
kwakzalvers en giftmengers, deels op zijn hoogst vindingrijke en slimme
avonturiers, deels behoorende tot de laagste heffe des volks. Wat
den Staat aangaat, zoo liet deze over het algemeen de toovenaars en
heksen ongemoeid, voor zoover deze geen dadelijk kwaad stichtten,
en wanneer wij lezen, dat te Athene eene heks verbrand werd, en
demosthenes berigt, dat aan de Lemnische heks theoris hetzelfde
lot te beurt viel, terwijl wij bij peinius van eene aanklagt wegens
tooverij lezen, dan moet men hier niet denken aan iets , dat overeen
kwam met de vervolgingen, die toovenaars en heksen in de middeneeuwen
bij de Germaansche volken ondergingen. Het waren het
vernielen door toovermiddelen van eens anders eigendom, het verplaatsen
van eens anders oogst op eigenen akker, het ziek- of krankzinnig
maken of dooden door betooveringen , in één' woord , misdaden,
die ook op andere wijze bedreven strafbaar geweest zouden zijn, die