
UIT HET LAND VAN DEN GOEILLA.
In het Athenaeum van den 22 November 1862 leest men een brief
van w. winwood keade , geschreven te Loanda den 7 September
1862, waarin onder het opschrift: News from the Gorilla Country, een
en ander voorkomt over den bekenden Franschen reiziger du chaillu ,
wiens geloofwaardigheid in de laatste tijden sterk betwijfeld en door
enkelen bepaald ontkend is geworden, en over den Gorilla, aangaande
welk dier du chaillu, gelijk bekend is, veel heeft medegedeeld, dat
door den een zonder veel bedenken gaaf is aangenomen, door anderen
daarentegen met mistrouwen is ontvangen geworden, Ik acht het in
dit tijdschrift niet ongepast het voornaamste mede te deelen, wat
WINWOOD KEADE daaromtrent zegt, en dat in elk opzigt den stempel
van zaakkennis en onpartijdigheid draagt.
»Ik ben,” dus zegt hij, »in de gelegenheid te kunnen verzekeren,
dat de heei du chaillu noch luipaarden, noch buffels, noch gonllas
geschoten heeft, dat de gorilla niet op zijne borst slaat als op een
trommel, dat de kulu-kamba (mede een groote aap) met het geluid
koebe of iets dergelijks geeft, dat de jonge gorilla in gevangenschap
niet wild is, en dat de heer du chaillu in den tijd, toen hij verzekert
een ongelukkige koortslijder aan de Camma geweest te zijn
(1 Junij 1859), inderdaad frisch en gezond aan de Gabon woonde.”
R eade is zelf, gedurende de vijf maanden, die hij jagend aan de oevers
van de Moeni, Gabon en Fernand Vaz doorbragt, meermalen, doch
altijd vruchteloos op de gorilla-jagt en vaak op het spoor van dat
dier geweest. Wat hij van de inlandsche jagers over den gorilla
vernemen kon, komt hoofdzakelijk op het volgende neder. De gorilla
houdt zich steeds in het digtste der bosschen op en leeft uitsluitend
van plantenvoedsel; eene zekere soort van gras is, als men het ergens
aantreft, een zeker teeken van de nabijheid van gonllas. In den
morgen en ’s avonds begeeft hij zich naar de dorps-plantagien om
zich op yams te vergasten. Daarbij laat hij van tijd. tot tijd een
woesten kreet hooren, die, als hij boos is, eene soort van snel en
scherp blaffen wordt. Des nachts slaapt hij op een grooten boom. Op den
vlakken grond loopt hij steeds op vier pooten. Hij is zeer waakzaam en
scherp van reuk. Als het wijfje zwanger is , bouwt de gorilla tusschen
de takken van een boom een nest ,• gelijk ook de külu-kamba en de cbim-
panzé doen; dit nest bestaat slechts uit ruwe stukken droog hout en kleine
takjes, die van den boom, die het nest draagt, afgetrokken worden.
Wanneer men op den gorilla schiet en hem mist of slechts verwondt,
dan valt hij op den jager aan, en wel op alle vier pooten loopende.
Een inlandsch jager, etia genoemd, had eene verminkte hand, doordien
een gorilla met een zijner achterpooten hem bij die hand
gepakt en deze, even als oF het een yam was, — zoo drukte etia
zich uit, — tusschen zijne tanden gestoken had. »Twee zaken, dus
vervolgt keade, »zijn in elk geval zeker, dat de gorilla minder gevreesd
wordt dan de luipaard, en dat de vertelling van een man, die
aan de Camma door een gorilla gedood zou zijn, eene onwaarheid is.
Er bestaan overleveringen aangaande zulk een geval, doch sedert
mensehengeheugenis is er niets dergelijks geschied. De vertelling
van den gorilla, die de houding van een bokser aannam en op zijne
borst sloeg als op een trommel, is afkomstig van quengüeza , den
hoofdeling van Ngumbi, en werd door alle jagers van den Moeni in
het noorden tot den Fernand Vaz in het zuiden tegengesproken. Zoo
kon in een onbekend Afrikaansch dorpje een oude .wilde een leugen
vertellen , die zich door geheel Europa verspreid heeft.”
Nadat keade als ooggetuige verzekerd heeft, dat de beschrijving,
die du chaillu van den volksstam der Fan (Bafanh) geeft, zeer goed
is , laat hij zich op deze wijze over het boek van du chaillu uit.
»Dit boek, een zonderling mengsel van waarheid en verdichting, is
door een in de letterkundige wereld van New-York welbekenden heer
naar de talrijke door du chaillu op zijne reis gemaakte aanteeke-
ningen bewerkt. En ik moet den laatsten regt doen wedervaren,
door te erkennen, dat ik uit dezelfde bronnen, die mij de bewijzen
van zijne onware opgaven leverden, tevens vernam, dat hij een goed
schutter was, in geen gewone mate moed en volharding bezat, en vele
ontberingen en moeijelijkheden ondergaan had, waarvan hij niets gezegd
heeft; verder dat zijn karakter als handelaar ten onregte berispt is