
spits B raken, dan zal deze eene schaduw werpen, die zich over de lijn
AC uitstrekt. Wij hebben nu wederom een regthoek ABC, en daar
nu de hoogte der zon, dat is de hoek BCA, bekend en de lengte der
schaduw AC gemeten wordt, kan daaruit de hoogte van den bergtop
AB gemakkelijk worden afgeleid.
De vorm der maangebergten verschilt zeer veel van dien der bergen
op onze aarde. Zij dragen over ’t algemeen het karakter van die
gedeelten van onzen aardbol, die van eene in het oogvallende vulkanische
formatie zijn. De meeste maanbergen hebben min of meer den
zelfden grondvorm. Meestal bestaan zij uit diepe kraters, die met een
hoogen steilen ringwal omgeven zijn. Somtijds verheft zich in de diepe
vlakte, die door den ringwal omsloten is , een hooge en steile bergtop,
die dikwijls eene zeer onregelmatige gedaante heeft en zich zelden tot
de hoogte van den ringwal verheft. Yeel zeldzamer dan op de aarde
zijn de maanbergen tot bergketenen zamengevoegd. Sommige plekken
op de maan vertoonen een bergachtig landschap met ontelbare hoogten
en laagten van allerlei onregelmatige gedaanten. De groote graauwe
vlekken op de maan, die men vroeger ten onregte voor zeeën heeft
gehouden en die ook nog met dien naam op de maankaart worden
aangeduid, zoo als Oceanus procellarum, Mare serenitatis, Lacus som-
niorum enz., zijn plaatsen, die wel veel effener zijn dan de gewone
oppervlakte, maar in welke men echter eene ontelbare menigte oneffenheden
en glooijingen opmerkt. Zij worden dikwijls doorkruist
door lange smalle hoogten , die als aderen over het maanligchaam loopen.
Men heeft behalve deze formatiën nog een aanzienlijk getal andere
ontdekt, die van de vorige in aard geheel verschillen. Het zijn
namelijk diepe groeven of voren, die meestal in eene regte lijn door
vlakten en bergen heenloopen. Bij volle maan vertoonen zij zich als
lichte strepen, omdat zij dan loodregt door de zon worden beschenen.
Als daarentegen de zonnestralen bij wassende of afnemende maan
schuins in deze groeven vallen, vertoonen zij zich als donkere strepen ,
omdat de schaduw der randen er dan op valt. Het kunnen zeker niet
de drooge beddingen van vroeger bestaande rivieren zijn, gelijk men
vroeger wel eens dacht; maar wat zij zijn , is nog zeer twijfelachtig.
Hier en daar vindt men ook op de maan lichtstrepen, die meestal
in menigte van groote ringgebergten uitstralen. Het zijn noch hoogten,
noch diepten , zoo als de groeven , die de maanoppervlakte doorsnijden.
Van daar dat vele sterrekundigen van oordeel zijn, dat de grond op
die plaatsen door vroegere vulkanische werkingen, door verglazing
of verkalking, de eigenschap heeft gekregen om meer licht dan op
andere plaatsen der maan terug te kaatsen.
Wij kunnen ons hier onmogelijk inlaten met eene meer uitvoerige
beschrijving van de verschillende walvlakten, ringgebergten, kraters,
diepten, bergaderen, landruggen , groeven en lichtstrepen, die op de
maan gevonden worden. De totaal-indruk, dien het aanschouwen en
bestuderen van de naauwkeurige maankaart van b e e r en m a e d l e r op
ons maakt, leidt ons tot de overtuiging, dat de maan eenmaal het
tooneel geweest moet zijn van ontzaggelijke vulkanische werkingen.
S c h r ö t e r heeft uit den omvang der kraters en der wallen, waarmede
zij omringd zijn, het gevolg afgeleid, dat de kraters zich gevormd
hebben, door bij eene enkele uitbarsting hun stof uit te werpen, die
den omringenden wal gevormd heeft. Maar wat moet men denken
yan eene vulkanische werking, waarbij een ringgebergte wordt opgeworpen,
hetwelk, zoo als bij het gebergte Copernicus, een krater
omsluit, die meer dan 7 mijlen doorsnede heeft bij eene diepte van
18000 voeten?
Als men echter in aanmerking neemt, dat de zwaarte op de oppervlakte
der maan 6^ maal minder is dan op onze aarde , dan zal men
zich daardoor beter de mogelijkheid kunnen denken van vulkanische
werkingen, die alles, wat wij op aarde zien, verre overtreffen. Want
dezelfde kracht, die hier een ligchaam tot op een zekeren afstand
werpt, zou ze op de maan maal verder dragen.
Maar al neemt men aan, dat de oppervlakte der maan door vulkanische
werking is gevormd, dan volgt daaruit nog niet, dat deze
werking door vuur is voortgebragt. Op de maan toch ontbreken de
omstandigheden , die bij elke verbranding noodzakelijk zijn. M a e d l e r
houdt het daarom voor meer waarschijnlijk, dat er gas-ontploffingen
zonder vuur hebben plaats gehad. Toen de oppervlakte der maan
reeds door afkoeling vast was geworden, werden de ingewanden van
de maan, die nog sterk verhit waren, zoo geweldig zamengeperst,