
Een deel der expeditie moest onder bevel van burke aan de Cooper-
creek in eene gepalissadeerde legerplaats, fort W ills, drie maanden
in depot achterblijven of zooveel langer als de toestand der provisie
zulks toeliet. De geheele expeditie was van nu af in drie afdeelingen
verdeeld, van welke ééne onder wright nog te Menindie vertoefde,
ééne onder brahe de terugkomst van burke in fort Wills afwachtte
en eene onder commando van burke zelven naar de Carpen-
taria-golf op weg was. Hij had de bepaling gemaakt, dat wright
spoedig met het achtergeblevene uit Menindie zou volgen. Door een
zamenloop van omstandigheden duurde het echter tot aan den 26
Januarij 1861, voordat wright hieraan meende te kunnen voldoen.
Maar nu was het drooge jaargetijde begonnen en, waar burke in
October overvloed van water vond, was nu geen droppel water te
bespeuren. De watervoorraad, dien men in lederen zakken vooruit
gezonden en hier en daar gedeponeerd had, was deels bedorven,
deels verloopen. Wolken van vliegen pijnigden bovendien de reizigers
en de onderaardsche gangen en holen der springmuizen, waarmede
de geheele grond doorwoeld was, maakten den tred der lastdieren
onzeker. Met moeite bereikte de karavaan den 19 Februarij een
door wright ontdekten waterplas, Rat-point, waar zij gedurende drie
weken haar hoofdkwartier vestigde.
Terwijl wright van Rat-point uit een verkenningstogt naar het
noorden deed, was de toestand daar zeer verergerd. Gedurende de
15 dagen van zijne afwezigheid was het water opgeteerd. De lastdieren
liepen weg en konden soms niet dan na veel moeite weder
opgehaald worden. Het ergste was nog dat verscheidene leden van
de expeditie bedenkelijk ziek werden. Wright besloot daarom de
legerplaats te verlaten en zich noordwaarts naar de door hem bezochte
streken te begeven, ten einde aan de Parria-creek eene meer geschikte
legerplaats te vinden.
Den 19 Maart kwamen zij aldaar aan; maar ofschoon dit waterrijke
oord deed hopen, dat menschen en lastdieren hier spoedig hunne
vroegere krachten zouden herkrijgen, werd het veeleer erger, zoodat
aan een verder voorttrekken niet viel te denken. De kranken werden
naar de Koorliatto-creek, die thans stroomend water had en op
de zandheuvels aan zijne oevers voortreffelijke weiden aanbood, ge-
bragt, terwijl wright zelf zich op weg begaf om de lang verwachte
proviand naar burke te vervoeren. Maar spoedig werd hij door de
vijandelijke houding der inboorlingen terug gedreven. Zij staken het
gras rondom zijne legerplaats in brand en geboden hem terug te kee-
ren, omdat het land hun toebehoorde. Zij roofden, wat zij magtig
konden worden. Den 27 April waagden zij het zelfs een aanval op
de legerplaats te doen. Zij gingen zonder eenige bedekking in goede
orde regt op het gepalissadeerde legerkamp los, met boemerangs en
speren gewapend en met roode strepen over de borst beschilderd.
Toen zij tot 300 voet genaderd waren, begonnen zij onder een vrees-
selijk krijgsgeschreeuw storm te loopen. Eenige geweerschoten dreven
hen wel terug; maar daarmede was het gevaar niet geweken. Reeds
waren van de zieken, die men naar deze legerplaats had overgebragt,
twee bezweken en anderen verkeerden nog in zorgehjken toestand.
De gezonden waren door bestendige nachtwaken afgemat; men durfde
zich niet buiten de palissaden wagen en het was te vreezen, dat de
een na den ander bezwijken zoude, indien er niet spoedig hulp
opdaagde.
Daar verscheen den volgenden dag brahe, die door burke in fort
Wills was achtergelaten. Ook hij had met zijne manschappen veel van de
inboorlingen te lijden. De voorraad van levensmiddelen was ook bijna
opgeteerd. Van burke had men niets vernomen. Men had het ook
reeds 5 weken langer dan de afgesproken 3 maanden in fort Wills
volgehouden. Daarom zag men zich genoodzaakt de terugreis aan te
vangen. Men had daarom den 22 April fort Wills verlaten, na eerst
nog eenigen voorraad van levensmiddelen op eene veilige en kenbare
plaats begraven te hebben. Den 28sten stelde brahe zich met zijne
manschappen onder wrights commando. Den volgenden dag stierf
ook dr. becker, die uit liefde tot de natuurwetenschappen zich aan
deze expeditie had aangesloten. De krankheid van verscheiden leden
van het reisgezelschap nam toe. Dat bdrke nog weder terugkeeren
zoude, durfde men naauwelijks hopen. Het scheen dus wel eene zaak
van dringende noodzakelijkheid zoo spoedig mogelijk terug te keeren.
Den 1 Mei werd daarom het leger aan de Bulla-creek opgebroken.
6 *