
DE MIEREN BEITEN EUROPA
W ie, die onze inlandsche mieren kent en in haar werkzaam leven
heeft gadegeslagen, zal ooit op de gedachte kunnen komen, dat deze
diertjes tot de groote verwoesters behooren, voor wie menschen en
dieren met ontzag en vrees terugdeinzen? En toch is dit werkelijk
zoo. In de warme klimaten vormen zij eene magt, die in de huishouding
der natuur groote daden verrigt. Prof. h. lenz heeft zeer
belangrijke berigten betreffende de mieren, die in de heete gewesten
van onzen aardbol wonen, bijeengezameld. Wij meenen de lezers van
het Album der Natuur geen ondienst te doen, wanneer wij hun het
een en ander daaruit mededeelen.
Op Banka vond dr. f. epp mieren van l | duim lengte. Toen
julius KOGEL op Amboina woonde, stelde hij zijne met eetwaren gevulde
potten in groote watervaten; maar de mieren gingen in groote
scharen aan de zoldering van de kamer en lieten zich van daar op de
potten neder vallen , wier inhoud zij dan verteerden. Als kogel’s hoenders
broeiden, drongen zij in de eijeren, welke de kiekens, die wilden
uitkruipen, van binnen begonnen te openen, en aten spoedig de kiekentjes
op. — Op Ceylon zag knox groote roode.mieren, welke hare
nesten aan boomtakken bouwen en zoo vreeselijk bijten, als men ze
stoort, dat men de vruchten van zulke boomen niet kan oogsten. — In
Australië moet men , gelijk een van lenz’s vrienden, die daar tien jaren
lang geweest is, verhaalt, de bijenkorven op schragen zetten, wier
beenen van water omgeven zijn, omdat zij anders door de mieren van
honig beroofd worden. In de Abyssinische provincie Samen kwamen
mieren van één .duim lang in bkuce’s tent, beten een deel van de tent,
de tapijten en borstels aan stukken en staken pijnlijker dan schorpioenen.
— In oostelijk Midden-Afrika heeft richard burton mieren van één
duim lang gevonden, wier beet even als de steek van een rood gloeijende
naald brandt, en die, waar zij inbreken, met gemak ratten,
muizen, slangen en hagedissen verdelgen. — In Guinea zag pater
carly massa's, die zich als stroomen voortwentelden, zich in de huizen
, waar zij eenigen voorraad vonden , in weinige oogenblikken tot
de hoogte van een halve voet ophoopten en geheele doode ossen in
een enkelen nacht verteerden. — In Zuidoost-Afrika leerde livings-
ton te Tala Mungongo en Cassange eene roode mier kennen, die in
ontzaggelijke scharen termieten, andere insekten, ratten, muizen, hagedissen
en slangen overvalt en doodt. Deze reiziger gelooft, dat de
termieten Zuid-Afrika overal zouden verwoesten, wanneer de mieren
hun geen groote afbreuk deden. Daarin munten vooral graauw-
zwarte, ongeveer een halve duim lange mieren uit, wier rooftogten
hij op den weg van Marmita naar Kamka waarnam. De dieren gaan
op eene lange rij, drie of vier nevens elkander; vooraan eenige
door grootte uitstekende aanvoerders, die nooit iets dragen, terwijl
de overige bij den terugkeer ieder eene halfdood gestokene termiet
slepen. Stoort men den optogt, dan geven de dieren een sissend geluid
van zich. Zij schijnen den weg, dien zij gegaan zijn, bij den
terugkeer door den reuk weder te vinden; want als livingston
eens, toen eene schaar juist voorbij getrokken w as, op haren weg
water goot, kwamen de dieren, als zij op den terugweg die plek bereikten
, in groote verlegenheid, trokken niet verder en liepen wel
een half uur lang zoekend heen en weer, totdat eindelijk een van de
aanvoerders een grooten omweg om de natte plek fhaakte en de
voortzetting van den weg wedervond. Werd een handvol aarde
midden in een troep geworpen, dan geraakten de mieren, die
zich nog daar achter bevonden, in grooten nood, wisten niet hoe
ze verder zouden komen, bleven staan, klouterden meermalen op
den kleinen aardheuvel, maar gingen er niet over, ofschoon hij
maar een vierde duim hoog was. Eindelijk maakte dan eene mier
den weg er om heen, vond het regte spoor, en dan ging de togt verder.
— In Californië nam julius fröbel in de nabijheid van den mond
der Rio Colorado mieren waar, die hare mierenhoopen uit steentjes
van eene bepaalde soort, b. v. uit louter kwarts of veldspaath bouwen;
ook toonde men hem een kleinen zak, die met louter kleine,