
grooter is dan die der zon, beweegt zich de maan naar de zon; zij
is in Fig. 65 zooverre gevorderd, dat de voorste rand de zon juist
heeft bedekt; in Fig. 6c is zij reeds zoover voortgegaan, dat aan den
achtersten rand reeds een kleine sikkel der zon zigtbaar wordt.
Yoor de verschijnselen, waarvan straks sprake zal zijn, is deze
onderscheiding van groot gewigt. Bij de annulaire zonsverduisteringen
worden zij in het geheel niet, bij de oogenblikkelijk totale slechts
voor een enkel oogenblik, indien in het geheel gezien; slechts bij
langdurige totale zonsverduisteringen is het dat men die verschijnselen
voor eenige oogenblikken ten minste kan waarnemen.
De periodieke terugkeer dier eclipsen was reeds aan de ouden
bekend; zij geschiedt na een tijdsverloop van 223 maansomloopen, dat
is, van 18 gewone jaren, 15 dagèn en 8 uren; deze tijd heet Saros,
en ten dezen opzigte waren ook de eclipsen van 1842 en 1860 van
belang. Deze Saros diende den ouden om totale eclipsen te voorspellen
, waarbij echter soms het achttal uren eenen storenden invloed op
de uitkomst uitoefende, omdat, wanneer eene eclips op zeker punt der
aarde eerst des middags plaats greep, de volgende na verloop van eene
enkele Saros noodzakelijk zoude invallen, wanneer het op diezelfde
plaats nacht was, en dus op datzelfde punt der aarde niet zoude kunnen
gezien worden. Ons dient de Saros tot chronologische bepaling van
gebeurtenissen in vroegeren tijd, die met de waarneming van zulke
totale zonsverduisteringen op de eene of andere wijze zamenhangen ; wel
heeft men daarbij de fout in de plaats der maan, maar deze zoude acht
uren moeten bedragen om de tijdsbepaling m eteene Saros of achttien
jaar te veranderen; en zulke fouten behoefde men niet te vreezen.
Over zoodanige tijdsbepalingen had airy een stuk in de afdeelingen
gelezen, ter wederlegging van eenige opmerkingen van Rev^. hincks.
Op den laatsten dag van het jaar 1861 zoude eene totale eclips plaats
hebben, die echter alleen in Noord-Afrika zigtbaar zoude zijn, meer of
minder verwijderd van de kusten der Middellandsche zee. Maar eene
andere, beter geschikt voor de waarneming, zal in 1870 te zien
zijn, en wel in het zuiden van Europa.
Thans overgaande tot de totale zonsverduistering van 8 Julij 1842,
die waargenomen konde worden in het zuiden van Frankrijk en
Italië, merkte spreker op, dat deze zoo weinig belangstelling inboezemde
, dat er slechts twee waarnemers uit Engeland vertrokken:
francis baily naar Pavia, en hij zelf naar eenen heuvel Superga, in
de nabijheid van Turin gelegen, waar hij voor, het eerst eene totale
zonsverduistering waarnam in al hare grootschheid, of liever in al
hare vreeselijkheid. Niemand, die zulk eene eclips nooit bijwoonde,
kan zich daarvan het minste denkbeeld vormen; van welk eenen graad
ook eene gedeeltelijke eclips moge zijn, en welk klein gedeelte van
de zonneschijf daarbij slechts moge zigtbaar blijven, kan men echter
van hare waarneming niet het minste besluit trekken omtrent den
indruk van eene totale eclips; hetgeen men dan waarneemt, is geheel
iets anders. De duisternis is geheel onderscheiden van elke andere;
zij heeft niet het minste van eenen sterk bewolkten dag, wanneer toch
de duisternis algemeen, maar ook het zwakke licht overal gelijkelijk
verdeeld is; terwijl bij eene totale eclips al het licht op één punt te
zamen gebragt is, even als bij een enkel licht in eene groote, duistere
kamer. Langs den horizon ziet men eene eigenaardige kleur, die
mén weder nimmer anders te zien krijgt; men kan de zware, groote
slagschaduw van de maan zien aankomen over de aardoppervlakte met
zulke scherp geteekende randen, dat men onwillekeurig uitroept: »daar
komt het!” Plotseling^wordt het zwarte nacht; instinktmatig wendt
men den blik naar de plaats, waar men de zon zag verdwijnen, en
zie, daar is de donkere maan, als eene groote zwarte vlek, omgeven
met eenen ring van licht, »de corona” , waaraan door onderscheidene
waarnemers somtijds de meest fantastische vorm wordt toegeschreven. —
Het is niet gemakkelijk om alsdan de sterkte van het licht met juist