
woordigen toestand der elektrische telegrafie. Het meest algemeen belangrijk
is, wat hij in de derde voordragt heeft medegedeeld over de geleiders;
enkele feiten daarvan nemen wij hier over, voor het overige verwijzende
naar Cosmos, XXII, pag. 758 en v.
Bij de door de lucht over palen loopende draden is de isolatie somwijlen
zoo slecht, dat men aan een der uiteinden der geleiding van Londen naar
Edinburg of Liverpool slechts 4 ten honderd of minder kan opzamelen der
hoeveelheid elektriciteit, die aan het andere uiteinde daaraan is medegedeeld.
Bij een goed vervaardigden (! Reft.) transatlantischen telegraafkabel zou men
op Newfoundland 90 ten honderd kunnen verkrijgen van den stroom, die te
Valencia daarin was gezonden.
De oorzaak der mislukking van den transatlantischen telegraaf is alleen gelegen
in gebreken van den kabel, die ten tijde van zijne vervaardiging door
de fabriekanten niet konden vermeden worden, omdat zij er toen nog geen
denkbeeld van hadden. Thans behoeft men daarvoor geene vrees meer te
koesteren. De fabrieken zijn van alle toestellen voorzien en in het bezit van
een genoegzaam geoefend personeel, om den arbeid stap voor stap te kunnen
nagaan en bewaken, en om alle materialen vooraf naauwkeurig te kunnen beproeven.
Om te toonen van hoeveel belang zulk eene beproeving is, herinnert
T. aan de uitkomsten, vroeger door hem aangaande het geleidingsvermogen
van verschillende soorten roodkoper verkregen, en waaruit blijkt, dat van de
eene soort tot de andere er daarin een verschil van 42 ten honderd kan
bestaan.
Alles in aanmerking genomen, houdt T. nog steeds de gutta percha voor
de beste der tot isolerende omkleeding der telegraafkabels voorgeslagen stoffen.
Wat de snelheid van overbrenging der signalen aangaat, gelooft hij, dat
men die van Valencia tot Newfoundland gemakkelijk op 4 woorden per minuut
zal kunnen brengen, zonder eene overmatige toepassing van het feit, dat men
die snelheid naar willekeur kan vergrooten door vermeerdering van de doorsnede
des geleiders en van de dikte der omkleeding. Ln.
Het kookpunt van luchtvrij water. — Grove heeft over dit onderwerp eene
voordragt gehouden in de Chemical Society, op den 22 Mei 1.1. Eenige bijzonderheden
dienaangaande kunnen wij hier mededeelen, naar aanleiding van
een referaat van phipson in Cosmos, XXII, pag. 698, en van Tegetmeier in
the Intellectual Observer, 1863, p. 460.
Water, dat aan het koken wordt gebragt in eene buis of kolf met naauwe
opening, vertoont daarbij, vooral nadat dit koken eenigen tijd heeft geduurd,
geheel andere verschijnselen dan wanneer het kookt in eene schaal of in eenig
ander vat met wijde opening. Terwijl het in het laatste geval aanhoudend met
meer of minder hevigheid opbruischt, al naar de snelheid waarmede de warmte
er aan toegevoerd wordt, ziet men in het eerste het koken slechts bij tusschen-
pozen, en dan met heftige stooten geschieden. Reeds vroeger, vooral door
donny te Gend, is dit verschijnsel bekend gemaakt en verklaard geworden
door jjde aanwezigheid in het eene en de afwezigheid in het andere geval van
eene hoeveelheid in het water opgeloste lucht. Grove vond deze verklaring
bevestigd door de volgende proefneming. Hij plaatste onder de klok eener
goede luchtpomp een kolfje met water, dat verhit kon worden met behulp van
eenen platinadraad, waardoor heen een'elektrische stroom werd geleid. Nadat
de lucht in de klok genoegzaam verdund was, zag men een in het water
geplaatsten thermometer tot ver boven het kookpunt rijzen , zonder dat er
eenige beweging in het water was te bespeuren, totdat plotseling eene heftige
dampontwikkeling, als met eene ontploffing volgde , waarbij de thermometer
tot het kookpunt daalde en waarna het vocht weder rustig werd, om na
eenigen tijd, dikwijls na eene minuut en langer, weder te ontploffen.
Dat men iets dergelijks waarneemt bij elke toereikende verhitting van water
in een genoegzaam hoog vat, of zoodra het kookvat slechts eene naauwe
opening heeft, en niet in een gewoon vat, dat minder hoog is en eene wijde
opening heeft, ligt volgens grove daarin, dat het water voortdurend weder
lucht oplost, terwijl het kookt (? Reft.).
Het kookpunt van water is dus niet standvastig, het hangt niet enkel van
de drukking af, maar ook van de hoeveelheid lucht, die in het \vater opgelost
is.
Het kookpunt van zuiver water is , volgens grove , nog nooit door iemand
waargenomen, want water zonder lucht is niet te verkrijgen. Hoe lang men
ook water gekookt heeft, terwijl men het met eene laag olie bedekt houdt
om het van de lucht af te sluiten, altijd zal eene hoeveelheid stoom daarvan
na bekoeling een luchtbelletje overlaten. Als men het gas, dat door verhitting
uit het water wordt ontwikkeld, onderzoekt en daarbij het op verschillende
tijdstippen ontwikkelde van elkaar afgezonderd houdt, dan vindt men, dat bij
het begin der verwarming de zuurstof daarin ver de overhand heeft, dat vervolgens
deze vermindert en de stikstof vermeerdert, tot dat eindelijk alleen
kleine hoeveelheden stikstof afgescheiden worden. Tusschen deze en het water
schijnt er dus eene tot nog toe onbekende betrekking te bestaan en het zou
dus wel kunnen zijn, dat zij niet zoo onwerkzaam een ligchaam was, als velen
gelooven. i N
Brillen. Arthur CHEVALIER heeft aan de Académie des Sciences te Parijs,