
ook de beide volgende dagen was de rivier vol vallen en snelvlietende
plaatsen, en eerst den 12den November bereikten wij het hooge
tafelland, dat zich tot aan den voet van het Tumucmnaque-gebergte
uitsteekt. De rigting der rivier was nu het meest uit het Z. en W .,
terwijl zij vroeger Z. en gewoonlijk Z. en O. was; hier was de stroom
weder minder, het land was voor het grootste gedeelte vlak, ja dikwijls
moerassig en kleine heuvels staken golfsgewijze uit. Het water
was nu veel smaller en kouder, van lb° tot 18° R ., zoodat men
bij het nemen van een bad huiverde. Alles kondigde ons aan, dat wij
spoedig den oorsprong naderden; in de inhammen, waar weinig of geen
strooming plaats vond, vonden wij Nymphaea’s en het in moerassen
zoo veelvuldig voorkomende Caladium arborescens Aan de rotsen zag
men, dat de hoogste waterstand der rivier niet over de 7 voet van
haar werkelijk niveau bedragen kon. Niettegenstaande dit alles, voeren
wij nog 5 volle dagen in deze bekkens, totdat wij het dorp der Arou-
koujanas-Indianen bereikten, die , zooals wij van de Bonni-negers gehoord
hadden, digt bij de bronnen der Lava moesten wonen. De
rivier was nu een beek geworden, die hier en daar zoo ondiep was,
dat onze kleine korjalen ter naauwernood konden varen, en de breedte
dikwijls niet meer dan 25 tot 30 voet bedroeg.
Ik had weinig ellendiger dorpen dan dit gezien; van de rivier af
moest men ten minste 30 schreden door modder waden, voordat men
het pad bereikte, dat naar het dorp voert en in den regentijd
insgelijks onder water staat. Op een kleinen heuvel, tusschen omgehouwen
boomen wären drie ellendige hutten, waarin omstreeks 25
personen woonden. Deze stam, die nooit met Europeanen in dadelijk
verkeer stond, schijnt van de overzijde van het Tumucumaque-gebergte
hierheen verhuisd te zijn om gemakkelijker in gemeenschap te kunnen
treden met de Bonni-negers , die hen tegen Europesche artikelen hunne
hangmatten, snoeren van zaadkorrels, enz. afkoopen. De mannen zijn
hoog van gestalte; hun aangezigt gelijkt op dat der Arowakken; om
hunne kuiten hebben zij banden van boomwol, waarvan franje afhangt.
Om hunne lendenen dragen zij een gordel van wel 100 snoeren, vervaardigd
uit de haren van den Coaïta of brulaap, waaraan hun kamis
of lendendoek bevestigd is. Deze gordel is zulk eene warme dragt,
dat hij beter geschikt zou zijn voor de Eskimo’s , dan in de nabijheid
van den evenaar. De vrouwen zijn klein en afzigtelijk ; de uitdrukking
van haar gezigt is dezelfde als bij de vrouwen der Karaiben, Haar
eenig kleedingstuk is een schort van koralen , even als bij de vrouwen
der Arowakken; slechts is het grooter en minder schoon geteekend,
meestal bruin, blaauw en wit. De haren zijn bij mannen en vrouwen
kort afgesneden , de laatste dragen om den hals verscheidene snoeren
van apentanden, koralen, gekleurde boonen en zaadkorrels, welke
onder den naam van Afrou en Arewepi naar de kolonie komen en
door de negerinnen gretig gekocht worden, — zoodat zij bij iederen
arbeid er door gehinderd worden. Beide geslachten zijn ’s morgens
steeds met roucou of orlean besmeerd. Zij schijnen met de westelijk
wonende Indianen in geen verband te staan, want zij hebben zelfs
geen cassave-stampers, die toch de Macussis aan de meeste Indianen
van Guyana leveren; zij gebruiken daarvoor platte granietplaten, op
wier ruwe vlakte zij de wortels wrijven. In het struikgewas van het
dorp vond ik twee soorten van Solaneën, wier vruchten de Indianen
raauw eten. De eerste soort is omstreeks 8 voet hoog, heeft 2 voet
lange, breede,_ behaarde en stekelige bladeren, benevens eene groenachtige
bloem , die uit den oksel der bladeren te voorschijn komt. De
plant is geheel en al met haar en met stekels bedekt; rijp is de
vrucht geel en ziet er uit als een kippenei. De andere soort is veel
kleiner; de lengte der bladeren bedraagt tot ongeveer 6 duim; de
bloesem is blaauw ; de vrucht, iets grooter dan een e i, heeft 3 uitsteeksels.
Van de laatste soort heb ik reeds door te zaaijen jonge
planten in mijnen tuin verkregen.
Wij hoorden nu van de Bonni-negers, dat omstreeks negen uren ten
oosten van dat dorp, aan de Litani-kreek, een ander Indianendorp lag,
waarheen een weg leidde en waar zij menigmaal uitmuntende jagthonden
van de Indianen inruilden, en dat er een andere weg was twee uren
boven het dorp aan de Lava, op welken men den eersten dag den voet
van het Tumucumaque-gebergte bereikte , den tweeden en derden dit
overtrok om den vijfden aan den oever der Jari te komen, die zich in de
Amazonen-rivier ontlast. Aan deze wonen Indianen van een anderen
stam, die zeer ervaren zijn in het vervaardigen van hangmatten van