
Die vlekken ondergaan eene regelmatige afwisseling in grootte. De
noordelijke poolvlek neemt in uitgebreidheid af, als het op het noordelijke
halfrond lente en zomer is, en neemt weder in uitgebreidheid
toe met den herfst en den winter. Dezelfde afwisselende inkrimping
en uitbreiding van die witte vlek wordt aan de zuidpool waargenomen.
Men heeft daaruit opgemaakt, dat deze vlekken eigenlijk sneeuwen
ijsvlakten zijn, die zich in den winter rondom de pool, waar het
winter is, vormen en weder in den zomer ten deele versmelten.
Herschel, die deze vlekken met de grootste zorgvuldigheid bestudeerde
, meende op te merken, dat het centrum van deze vlekken
niet volkomen overeenkwam met de as van omwenteling. Hier zoude
dus hetzelfde verschijnsel bestaan, hetwelk ook op onze aarde wordt
waargenomen, dat namelijk het punt van de hoogste koude niet zamen-
valt met de polen onzer aarde, maar op eene lagere breedte is gelegen.
Bij de noordpool meende hij in dit opzigt de grootste afwijking te
kunnen opmerken.
De veranderingen, die hij bij deze vlekken waarnam, kwamen volkomen
overeen met de vooronderstelling, dat zij niets anders waren
dan sneeuw- en ijsvelden. Toen in 1781 de witte vlek aan de noordpool
van Mars zeer ver uitgebreid was, was het ook na een langen
winter, in welken gedurende twaalf maanden de zon die pool niet had
beschenen. Toen daarentegen in 1783 die zelfde vlek zich zeer klein
vertoonde, was het in den zomer, nadat de zon gedurende acht maanden
onafgebroken de pool had bestraald. Beer en maedler merkten
op, dat de witte vlek aan de zuidpool in 1830 zich slechts 5° of 6° van
de pool uitstrekte, toen het daar zomer was, terwijl zij den 18 Maart
1837 zich tot 35° van die pool had uitgebreid.
Daar tegenwoordig de tijd, waarop de planeet het naast bij de zon
staat, juist zamenvalt met den tijd, waarin de zon op het zuidelijk
halfrond haar hoogsten stand bereikt en dus het grootste bedrag harer
warmte aan Mars afgeeft, en daarentegen deze planeet het verst van
de zon verwijderd is, als de winter op dat halfrond heerscht, zoo volgt
daaruit zeer natuurlijk, dat de witte vlek aan de zuidpool tegenwoordig
aan grooter afwisseling in grootte moet zijn blootgesteld, dan aan de
noordpool, zoo namelijk de stof, waardoor de witte vlek wordt voort-
gebragt, gelijksoortige eigenschappen bezit, als die wij bij ons ijs en
onze sneeuw waarnemen. Het is hoogst waarschijnlijk, dat ook onze
aarde, zoo zij van de planeet Mars beschouwd werd, hetzelfde verschijnsel
aan hare polen zou vertoonen.
1863.