
niet ontleden) namen b. v. Mercurialis annua en Ghempodium viride veel
salpeter en weinig keukenzout, omgekeerd Saiureja hortensis en Sola-
num Lycopersicum veel keukenzout en weinig salpeter op.
Wij zien dus hieruit, dat van het omringende vocht niet alle opgeloste
stoffen in gelijke hoeveelheid worden opgenomen door de
plantenwortels. Dit wordt trouwens nog bevestigd door eene bekende
proef van den grooten d e s a u s s u r e . Deze bragt een aantal exemplaren
van Polygonum Persicaria elk in een verschillend vocht en liet
nu overal de helft van de omringende vloeistof door de plant opzuigen.
Men zou dus, wanneer alle stoffen gelijkelijk met het water waren
opgenomen, van elk 50 deelen in de plant moeten vinden.
uitkomst leerde, dat de planten hadden opgenomen van:
Chloorkalium . . . . 14.7 deelen.
Keukenzout . . . . 13 9
Salpeterzuren kalk . . 4 1
Zwavelzuren kalk . . 14.4 »
Chloorammonium . . 12
Azijnzuren kalk . . . 8 »
Zwavelzuur koperoxyde 47 9
G om ............................. 9 9
S u ik e r ...................... 29 9
Veenaftreksel . . . 5 ,
Alzoo hadden 50 deelen water zeer verschillende hoeveelheden van
de onderscheiden stoffen in de wortels ingevoerd. Hieruit verklaart
zich dan ook, dat men bij in hetzelfde water groeijende planten geheel
afwijkende betrekkelijke ^hoeveelheden anorganische stoffen aantreft.
De wortelharen, welke hier het vocht opnemen, zijn anders zamenge-
steld, bevatten zelve verschillende stoffen, en daardoor zal de door
osmose daarin tredende hoeveelheid van stoffen ook verschillend zijn.
Wat nu de landplanten betreft, hier zijn de wortels in andere toestanden
geplaatst. A l blijven osmose, capillariteit, verdamping ook geldig,
de omgeving der wortels is een geheel andere. Hier komt eene nieuwe
belangrijke oorzaak, de vlakte-aantrekking in het spel. Iedereen w eet,
dat de wortels der landplanten verrotten , in plaats vaD hunne verrig-
tingen goed te vervullen, wanneer zij in een aanhoudend natten bodem
geplaatst worden; en wanneer men nagaat, wat er in de natuur geschiedt
, dan vindt men, dat de planten het best gedijen, of dat de
wortels het best hunne functien verrigten, wanneer de bodem afwisselend
vochtig en droog is, en zelfs dan, wanneer de grond schijnbaar
geheel is uitgedroogd, weten de wortelharen nog vocht daaruit op te
nemen. Evenzoo wanneer men planten kweekt in glazen met aarde,
dan ziet men in de talrijke tusschenruimten van den bodem, die door
zijne donkere kleur den vochtigen toestand aanwijst, nergens water.
De fijne wortelvezelen loopen overal daartusschen door en zijn niet
eens overal met den grond in aanraking.
Met het oog hierop, schijnt het raadselachtig, op welke wijze de wortels
het noodige vocht bekomen, want vloeibaar water is er niet in
den grond; deze bevat niet anders dan hygroskopisch water, dat op
de oppervlakte der gronddeeltjes kleeft, maar voor het oog onzigt-
baar is.
Aanvankelijk zou men het eerst denken, dat de wortelharen het
vermogen hadden om waterdamp, waarmede de holten in den grond
toch opgevuld zijn, te verdigten, maar opzettelijke proeven van sa c h s
dienaangaande leeren het tegendeel. Jonge komkommerplanten met de
ongeschonden wortels gebragt in een glas , waarin water op den bodem
en dus de lucht met waterdamp verzadigd was, namen daarvan niet
op, maar verdroogden. Ja zelfs onder die omstandigheden had er,
zooals eene andere proef met Camellia-plantjes leerde, nog verdamping
plaats uit den wortel, behalve de verdamping door de bladeren.
Eene andere voorstelling van de werking der wortels in den bodem,
door sa c h s en anderen in den jongsten tijd ontwikkeld, komt mij
veel waarschijnlijker voor. Men kan zich voorstellen, dat, in een
met water verzadigden of half uitgedroogden bodem, elk deeltje
van alle zijden met een dun waterlaagje omgeven is, zoodat deze waterdeeltjes
te zamen eene soort van hollen kogel of spheer uitmaken,
in het midden waarvan het gronddeeltje geplaatst is. Nu zullen die
waterdeeltjes, welke het naast aan het bodemgedeelte gelegen zijn,
met veel grooter kracht worden vastgehouden dan de meer naar
den omtrek der spheer gelegen waterdeeltjes, omdat de aantrekking
in dubbele reden vermindert, naar mate de afstand van het