
blijven als doel eener genotvolle reis, als uitspanning; — hoevelen
gaan er heen, gezond naar ligchaam en geest, om er diep rampzalig
van terug te keeren ! — Badplaatsen! zoo lang de speeltafel niiast de
bron staat, zoo lang de roulette met of zonder zero en refait eene eerste
plaats in de advertentiën der eigenaars bekleedt; — zoo lang zullen zij
altijd het schoone doelwit missen, waartoe zij kunnen leiden; — zoo lang
zullen zij oneindig meer tot verderf dan tot genezing strekken ; — zoo lang
zullen zij slechts bepaald voor één persoon heilzaam zijn: voor den pachter
der speelbank, wien de bronnen jaarlijks zijne slagtoffer» toevoeren.
Iets anders is het met de zeebaden in ons land; — niet zoo
helsch in hare verleidingen als de beruchte Duitsche badplaatsen,
zoo als Homburg, Baden enz.; bieden zij over het algemeen , en vele
zelfs in zeer geringe mate, slechts die uitspanningen aan, welke als
het ware noodzakelijk zijn voor vele der hooge gasten , die ze bezoeken.
Wel wordt voor velen ook het verblijf in die oorden meer
eene modezaak dan een offer aan de geschokte gezondheid, maar ,
al moge nu ook voor de wezenlijke kranken die drukte, dat gewoel
minder gewenscht zijn , — welnu, dan bestaan er vooreerst badplaatsen,
waar dezelfde uitwerking met minder opofferingen is te verkrijgen,
en ten andere is het zeestrand ruim genoeg om zelfs in het druk bezochte,
bijna vorstelijke Scheveningen, een elk te vergunnen geheel
naar eigen welgevallen te leven, zonder door de mede-badgastem gestoord
of zelfs opgemerkt te worden. Yoor ons persoonlijk gevoelen
echter zouden wij in verreweg het meerendeel der gevallen, waar de
zeebaden kunnen aangewezen zijn , bij overigens gelijke omstandigheden
, de geschiktheid eener badplaats in omgekeerde reden stellen tot
hare beroemdheid, met andere woorden: wij zonden onze patiënten
altijd weinig bezochte, stille zeeplaatsen bij voorkeur'aanraden.
Aan de behandeling der uitwerkselen van het bronwater sluit zich
van zelf de beschouwing dier voortbrengselen, die door de natuur uit
bronwater worden gevormd. Wij bedoelen hier niet de zoogenaamde
versteeningen, dat zijn omkorstingen van houten, ijzeren of andere voorwerpen
met kristallen van het een of ander zout, dat, in het water der
bron opgelost, zich om die vaste ligchamen afzet, maar de van zelf ontstaande
vormingen door nederzetting van vaste stof uit water daargesteld.
Gewoonlijk is het hoofdbestanddeel van zulke produkten koolzure
kalk. Water toch, dat veel koolzuurgas bevat, kan van dat zout, door
eene scheikundige verbinding , veel meer opgelost houden, dan wanneer
het dat koolzuur heeft verloren. Vaak gebeurt dit laatste dadelijk
als het water aan de lucht komt, daar het dan onder mindere drukking
geraakt dan waaraan het op zijnen onderaardschen weg was onderworpen
, en het gas dus ontsnappen kan; alsdan valt de koolzure
kalk als een wit poeder op den bodem, en de grond, waarover zulk
eene bron nu verloopt, wordt weldra met eene kalklaag bedekt. Op
deze wijze is b. v. uit de bron van St. Allyre in den loop der tijden
door de nedergeplofte kalk een ontzaggelijke muur van 78 ellen lengte
en 6 tot el hoogte gevormd, benevens eene niet minder grootsche,
natuurlijke brug *). Er is echter een andere vorm, waaronder dit
verschijnsel meer algemeen voorkomt. In alle beschrijvingen van grotten
of bergholen, door reizigers bezocht, vinden wij met verheffing gesproken
van de schitterende, phantastische tooneelen , hun in de reusachtige
gewelven aangeboden door de zoogenaamde druipsteenen; — daar
lezen wij van een orgel met kolossale beelden en ornamenten versierd
; elders van draperien in stoute plooijen als - een marmeren
gordijn opgehangen; dan weer van guirlanden, van fonteinen, van
groepen, van zetels, kortom van alle mogelijke vormen, zeker dikwijls
slechts door eene overspannen verbeelding er aan geschonken, als het
tooverachtig licht der flambouwen er op scheen en duizendvoudig er
door weerkaatst, gebroken en weer teruggekaatst werd; — maar allen
komen toch daarin overeen, dat ze aan die onderaardsche zalen en
gangen eene onuitsprekelijke schoonheid bijzetten, dat ze vaak in
haren bouw, in hare constructie, in hare massa iets onbeschrijfelijk
grootsch , reusachtigs bezitten, waar geen werk van menschenhanden
mede is te vergelijken. En toch zijn al die druipsteen-vormingen
slechts door droppelen waters gewrocht!
Door spleten van het gewelf dringende, komt het over-koolstofzuren
kalk bevattende water aan de lucht en verliest dan, op de zoo even
gemelde wijze, zijn overvloedig koolzuur; dan, terwijl het water nu
gedeeltelijk ook verdampt, laat het een zeer klein deeltje enkel-kool-
‘) Dr. F. w. b. KRECKE, loco cit.