
of puin (het door den landbouwer zoo gevreesde onkruid), dan bespeurt
men groot verschil. In het 2-
eerste geval (fig. 1) een kegel-
vormigen wortel, van onderen
in eene dunne spits uitloopen-
de en aan alle zijden met fijnere
wortelvezelen bezet; in
het tweede (fig. 2) een bundel
van nagenoeg even groote en
dunne wortelvezels , die allen
uit den voet der plant onmid-
Fie. I
Jonge Kaapplant (naar P ayer). Triticum repens (kweek of puingras) naar mootin-
TANDON.
dellijk schijnen te ontspringen. Bij de peen bespeurt men ten duidelijkste
één hoofdwortel, die van wege zijn kegelvorm ook dikwijls pen-
wortel wordt geheeten; bij het puingras ontbreekt die hoofdwortel en
de plant schijnt gehecht op een aantal in waarde gelijke, allen secundaire
wortels.
Het verschil nu , dat wij hier opmerken tusschen de genoemde planten,
komt bij een groot aantal gewassen voor en hangt naauw zamen met
de geheele organisatie van het overige der plant. Zelfs geheele groepen
zijn op die wijze van elkander onderscheiden, zoodat men of een pen-
wortel vindt (al is die ook niet altijd dik en vleezig als bij de gekweekte
peen of biet), welke op verschillende hoogten zijwortels
afgeeft, die zelve zich weder meer of min vertakken, öf wel een
aantal in rang gelijke vezelwortels, die zich niet of in mindere mate
vertakken. Dit verschil hangt dikwijls zamèn met het al of niet vertakt
zijn van den stam of stengel, en even zoo als men bij de Dico-
tyledonen in den regel een veelvuldig vertakten stam, bij de Monoco-
tyledonen een enkelvoudigen stam in de meeste gevallen aantreft, zoo
wordt de paalwortel ook meer algemeen bij de Tweelobbige, de
bundel van vezelwortels grootendeels bij de Eenlobbige planten gevonden
x).
Bij diegenen der Tweelobbigen echter, waar de boven den grond
groeijende stengel jaarlijks afsterft en de plant door een onderaardschen
voortkruipenden stengel blijft voortleven, draagt deze gewoonlijk een
aantal vezelwortels. Men vindt daarvan onder anderen een voorbeeld
bij de Sleutelbloem [Primula).
Men zou dus dwalen, wanneer men meende hierin een standvastig
en goed kenmerk tusschen de beide hoofdafdeelingen der zigtbaar
bloeijende planten te vinden, en nog veel minder gaat dit op bij de
gewassen, die gekweekt worden. Bij deze namelijk wordt dikwijls de
plant met penwortel kunstmatig veranderd in eene met een bundel
secundaire wortels, terwijl sommigen, zoo als de komkommerplanten,
van nature alras den eerst gevormden penwortel door afsterving verliezen.
Bij die gewassen, die verpoot of verplant moeten worden, is
‘) Bichard heeft zelfs deze overeenkomst in verband gebragt met de vermeende
groeiwijze van Mono- en Dicotyledonen, en de penwortels exorrhizes, de bundelwor-
tels endorrhines genoemd. Deze onderscheiding , zoowel als die van decandoiae , welke
de pbanerogamen in endogenen en exogenen verdeelde, berust echter op eene verkeerde
voorstelling van den groei der plant.