
noorder- en zuiderlicht, als een zoogenaamd magnetisch onweder beschouwd
kunnen worden. Wij zouden dan daaruit met eenigen grond
het gevolg mogen afleiden, dat de toestand van het Venus-magnetis-
mus zoo niet geheel gelijk, dan toch analoog is aan het aard-magne-
tismus , waarvan wij de verschijnselen op onzen aardbol waarnemen.
Doch — vergeten wij het niet — het is er nog verre van daan, dat
de wetenschap der sterrekunde over dit belangrijk punt tot eenige
zekerheid zou gekomen zijn.
DE AARDE.
Wij hebben ons voorgesteld te onderzoeken, wat wij uit de berekeningen
en waarnemingen der sterrekundigen met mindere of meerdere
waarschijnlijkheid kunnen afleiden met opzigt tot de natuurlijke gesteldheid
der planeten, die tot ons zonnestelsel behooren. Als wij nu de
planeet, die wij zelven bewonen, mede opnemen onder de reeks van
voorwerpen, die wij te behandelen hebben, dan spreekt het van zelf,
dat wij alles, wat wij aangaande de natuurlijke gesteldheid van de
planeet, die wij bewonen, uit eigene waarneming en aanschouwing
weten, buiten den kring van ons tegenwoordig'onderzoek plaatsen.
Er is bijna geen tak der natuurwetenschap, die niet het zijne heeft
toegebragt om de natuurlijke gesteldheid onzer aarde in het licht te
stellen. Ja wij mogen veilig zeggen, dat onze aarde de eenige plek
in het gansche heelal is, van wier natuurlijke gesteldheid wij eene
eenigermate volledige en bevredigende kennis hebben. Maar alles wat
physica en chemie, wat geologie en geographie, wat plant- en dierkunde
betreffende de natuurlijke gesteldheid van onzen aardbol aan het
licht gebragt hebben, — dat alles willen wij thans wegwerpen, vergeten,
voorbijzien, om ons op een geheel zuiver astronomisch standpunt
te stellen en ons de vraag voor te houden, wat wij, afgescheiden
van alles, wat wij van elders weten , alleen uitgaande van astronomische
berekeningen en waarnemingen zouden kunpen opmaken betreffende
de natuurlijke gesteldheid van onze planeet.
Ik vraag daarom, dat al mijne lezers met mij eenen grooten sprong
doen en dat wij ons met onze astronomische kennis en werktuigen
verplaatsen op de planeet Venus. Wat zouden wij , daar levende en
met dezelfde sterrekundige wetenschap en hulpmiddelen voorzien, die
wij hier bezitten, kunnen vaststellen aangaande de natuurlijke gesteldheid
van dat prachtig gesternte , dat daar aan den nachtelijken hemel
schittert, en dat daar bekend staat als eene planeet, onder den naam
Tellus!
Ja! een prachtig gesternte moet die planeet Tellus zijn, als zij van
Venus af gezien wordt. In den naasten zamenstand vertoont zich haar
schijnbare middellijn onder een hoek van nagenoeg 63" en dus nog
éëne sekonde grooter dan Venus zich in haren naasten stand aan de
aarde vertoont. Maar terwijl Venus in dien stand hare onverlichte
zijde aan de aarde toekeert, heeft Tellus dit boven haar vooruit, dat
zij in dien stand al het van de zon ontvangene licht over hare geheele
oppervlakte naar Venus terugkaatst. Over het algemeen staat zij,
om waargenomen en gekend te worden, in een veel gunstiger verhouding
tot Venus dan deze tot haar. Want terwijl Venus, als haar
geheele 'schijf door de zon beschenen wordt, op den versten afstand
van de aarde geplaatst is , zoo is daarentegen bij den naasten zamenstand
de dagzijde van onze planeet over hare volle breedte aan Venus
toegekeerd. Terwijl Venus voor onze aarde hare schijngestalten doorloopt
en wast en afneemt en nog het best van onze aarde kan worden
waargenomen, als zij slechts een smalle sikkel ter breedte van naau-
welijks 10" aan ons oog aanbiedt, vertoont onze planeet aan Venus
bijna altijd hare volle schijf. Zij kan dus voor den waarnemer,
hoewel op verschillende afstanden en uit verschillende oogpunten, een
bijna onafgebroken voorwerp van onderzoek zijn.
Een blik op de volgende figuur zal dit genoegzaam ophelderen.
Vooronderstelt, dat de zon in Z geplaatst en de loopbaan van Venus
door V en die der aarde door A wordt aangewezen, dan zal, in welk
gedeelte van hare loopbaan Venus zich ook bevinden moge, de verlichte
zijde der aarde aan haar zijn toegekeerd. Op zijn hoogst zal,
wanneer zij in een schuinschen stand tot de aarde, b. v. in « to t b ,
geplaatst, niet de geheele schijf der aarde overzien kunnen worden.