
van Venus = 1, hij zal die van Tellus slechts een weinig meerder
vinden en kunnen vaststellen op 1,042. De digtheid der stof, waaruit
Tellus bestaat, zal, zoo hij die van Yenus als eenheid aanneemt,
S 1,062 zijn, terwijl de zwaarte op de oppervlakte van Tellus, die
op Venus als eenheid aangenomen, 1,099 zal bedragen. Hij zal dus
uit deze geringe verschillen in massa, digtheid en zwaarte het besluit
opmaken, dat de Tellus-planeet van alle hemelligchamen, met de door
hem bewoonde, de meeste overeenkomst heeft.
Als de sterrekundige op Venus van zijn observatorium zijne beste
kijkers op Tellus rigt, dan zal hij niet lang in twijfel behoeven te
staan, of zij al of niet met een dampkring omgeven is. Hij zal toch
gedurig in de gelegenheid zijn om op te merken, dat sterren, voor
welke de Tellus-sehijf voorbijgaat en die dus voor een oogenblik
door haar bedekt worden, in glans afnemen , als zij nabij den rand
dier schijf gekomen zijn, omdat de lichtstraal, die van de ster naar
het oog van den waarnemer op Venus gaat, den dampkring, die
de aarde omgeeft, doorklieven moet. Hij ziet den glans der sterre-
straal van lieverlede doffer worden, omdat zij, hoe meer zij de planeet
nadert, des te dikker laag der atmosfeer doorgaan moet. Met aanwending
van eenen goeden mikrometer zal het soms niet moeijelijk
zijn de diepte van de luchtzee te peilen, waarmede de Tellus-planeet
aan alle zijden bedekt is. Daar deze diepte zeker niet. die van ééne
halve sekonde zal te boven gaan, zal hij daaruit het gevolg kunnen
afleiden, dat zij hoogstens V m gedeelte van de middellijn der planeet,
dat is niet meer dan 12 mijlen, kan bedragen.
Het moet voor den sterrekundige op Venus een belangwekkend
schouwspel zijn de physionomie van de Tellus-planeet dan vooral te
bestuderen , als zij in haren naasten stand gekomen is. Wel zal de
Tellus-kaart1, dieffbij mag teekenen, niet die naauwkeurigheid en uitvoerige
volledigheid hebben, welke onze, door mSdler geteekende
maankaart bezit; maar zij zal toch onze, door bianchini geteekende
Venus-kaart"verre overtreffen. De atmosfeer, die Venus omgeeft,
door de hooge warmte uitgezet, zal eene helderheid en doorzigtig-
heid hebben, welke die onzer aarde verre te boven gaat. Wanneer
dan de sterrekundige de geheele schijf van Tellus voor het veld van
zijnen kijker laat voorbijgaan, zal hij op hare oppervlakte eene zeer
ongelijkmatige verdeeling van het door haar teruggekaatste zonnelicht
ontdekken. Zij zal zich voordoen als spiegelgladde, sterk verlichte
plekken, afgewisseld met gerimpelde, oneffene, graauwe strepen. Hij
zal opmerken, dat in het zuidelijk halfrond de effene, spiegelgladde
vlakte de overhand heeft, terwijl in het noordelijke halfrond de graauwe,
gerimpelde vlekken eene grootere uitgebreidheid hebben. Hij zal
daaruit het gevolg afleiden, dat de gladde vlakte door zeeën, de gerimpelde
door vaste landen worden ingenomen. Als hij die rimpels
naauwkeurig gadeslaat, zal hij welligt op de toppen der gebergten
de groote gletschers als naauwelijks merkbare lichtpunten kunnen opmerken.
Maar bij de geringe hoogte der bergen op onze aarde zal
het hem moeijelijk vallen hunne juiste hoogte te meten. Hoogstens
mag hem dit bij enkele steile bergen gelukken, die; gelijk de piek
van Teneriffe, hoog boven eene' effene vlakte uitsteken en eene merkbare
schaduw van zich werpen.
Hij zal verder opmerken, dat de rimpels en plooijen op de oppervlakte
van Tellus nu en dan verdwijnen en als met een sluijer bedekt
worden. Vooral op de effene, spiegelgladde vlakten zal hij dit verschijnsel
waarnemen. Daar deze doffe , graauwe plekken niet bestendig
op dezelfde plaats blijven, maar gedurig van stelling en gedaante
veranderen, zal hij ze ligt erkennen voor wolken , die niét aan het
ligchaam der planeet zijn verbonden , maar door luchtstroomen gedreven ,
vrij in de atmospheer ronddrijven.
Het is niet geheel onwaarschijnlijk, dat hij ook nog eenige andere
verschijnselen in den dampkring zal kunnen waarnemen. Welligt
zullen hevige uitbarstingen van vulkanen en sterke noorder- en zuider-
lichten voor hem niet geheel onopgemerkt voorbijgaan. Zeker is het,
dat er voor de bewoners van Venus geen hemelligchaam bestaat, met
welks natuurlijke gesteldheid zij beter bekend zijn dan met die van
de planeet, welke wij bewonen.