
2°. Wanneer het metaal zijn oorspronkelijk volume herneemt en bij de
zamentrekking eenen arbeid verrigt gelijk aan dien, welke noodig is geweest
om het te doen uitzetten, dan ontstaat eene verwarming, die gelijk is aan de
door de uitzetting te weeg gebragte verkoeling. Deze verwarming is dus ook
evenredig aan de kracht, die het metaal zich heeft doen uitzetten.
3°. Wanneer het metaal zijn oorspronkelijk volume herneemt, zonder arbeid
te verrigten, is de verwarming grooter dan in het eerste geval. Het verschil
tusschen de ontwikkelde warmtehoeveelheden is evenredig aan den in het eerste
geval verrigten arbeid.
4°. Hieruit blijkt, dat, wanneer een metaal van volume verandert, zonder
dat de grenzen zijner veerkracht overschreden worden, de wijziging in zijn
warmtetoestand, welke er het gevolg van is, niet enkel afhangt van het
volume bij het begin en van dat bij het einde, maar ook van de omstandigheden
, waaronder de verandering heeft plaats gegrepen.
5°. Uit eenige proeven leidt ook E. het besluit af, dat, indien bij de uitzetting
van een metaaldraad de grenzen zijner veerkracht overschreden zijn,
eene verwarming in plaats van eene verkoeling wordt voortgebragt. (V Institut,
1862, p. 324). , Hg.
Rood lood. — W ö h le r deelt mede, dat, indien men eenen elektrischen stroom
door eene oplossing van salpeterzuur loodoxyd laat gaan, de krislalplaatjes,
die zich aan de negatieve pool vormen, na eenige uren eene roode kleur
aannemen , die hen volkomen op metallisch koper doen gelijken. Het gelukt
echter nimmer bij al de krislalplaatjes deze verandering te voorschijn te roepen.
De roode plaatjes, van de overige afgescheiden, veranderen in verdund
zoutzuur en salpeterzuur niet. In laatstgenoemd zuur lossen zij zich bij verwarming
op, maar blijven tot het laatst toe koperrood. In alkaliën zijn zij
onveranderlijk. In luchtvrij waterstofgas verhit, blijven zij onveranderd tot op
omstreeks 200°; daarop smelten zij tol bolletjes van gewoon lood. Met ijzer-
chlorid overgoten, verd.vijnt de roode kleur dadelijk om voor de gewone
loodkleur plaats te maken. W. vermoedt, dat dit roode lood een allotropische
toestand of eene verbinding van waterstof met lood is. (Ann. d. Chem. u.
Pharm., Supplem-,, II, S. 135). Hg.
Ademhalings-proeven. — Reeds sedert eenigen tijd was het bekend geworden,
dat door p e t t e n k o f e r een toestel, op reusachtige schaal,werd ingerigt, die
dienen moest tot het doen van proeven over de ademhaling van menschen en
dieren. Thans is in de Ann. d. Chemie u. Pharmacie, Supplementbd., II, p.
1, eene uitvoerige beschrijving van dien toestel verschenen , waaruit inderdaad
blijkt, dat deze den roep, die er reeds van was uitgegaan, ten volle regt-
vaardigt. Koning MAX II van Beijeren had uit eigene middelen eene som van
7000 gulden tot de vervaardiging daarvan toegestaan. Ten einde eenig denkbeeld
te geven van de schaal, waarop deze toestel is ingerigt, is het voldoende
te vermelden, dat de ruimte, waarin de mensch of het dier, dat aan de proef
wordt onderworpen, opgesloten wordt, eene kamer is, zamengesteld uit ijzer-
platen en glas. Deze kamer heeft eene kubische gedaante, en elk der zijden is
8 voeten lang, zoodat de geheele inhoud 512 kubiekvoeten of 12,7 kubiek-ellen
bedraagt. In deze kamer wordt de lucht gestadig vernieuwd, door middel van
zuigpompen, die door een uurwerk bewogen worden en waarmede men den
luchttoevoer volkomen regelen kan, terwijl de hoeveelheid daarvan door gasuurwerken
(gazometers) gemeten wordt. De lucht wordt geanalyseerd vóór de
intreding in en na het uittreden uit de kamer. Hiervoor zijn een aantal zeer
vernuftige neventoestellen aangebragt, voor welker beschrijving, alsmede voor
die der analytische methoden, wij echter naar het oorspronkelijke moeten verwijzen.
Dat bij zulk eene inrigting ook alle andere uitscheidingen, die gedurende
het verblijf in de kamer plaats grijpen, naauwkeurig kunnen bepaald
en aan een analytisch onderzoek onderworpen worden, is duidelijk. En
zoo. levert deze toestel een middel om met de grootste naauwkeurigheid al de
veranderingen na te sporen, die, gedurende een zeker tijdsverloop, in de stofwisseling
en in de daarvan afhankelijke verschillende uitscheidingen ontstaan,
en hunne hoegrootheid met juistheid te bepalen. Reeds zijn door PETTENKOFER
in vereeniging met VOIT een aantal onderzoekingen met dezen toestel gedaan,
waaruit gebleken is, dat deze geheel aan zijn oogmerk voldoet. De nu reeds
verkregen uitkomsten , welke echter minder vatbaar zijn voor eene korte mede-
deeling ter dezer plaatse, wettigen de hoop, dat voortgezet onderzoek daarmede
veel licht zal verspreiden over verscheidene gewigtige physiologische
vraagstukken. H g .
Voetsporen van voorwereldlijke dieren. — In eene vergadering der Schles.
Gesells. ƒ. Iaterl. Cultur deelde g ö pper t mede, dat zijne onderzoekingen over
de Permische flora zoover gevorderd zijn, dat hij voornemens is deze in
het licht te geven. Bij die gelegenheid maakte hij ook gewag van eene ontdekking
van voetsporen in dezelfde formatie door Dr. b e in e r t . Deze voetsporen
schijnen afkomstig te zijn van reptilien. Men herkent daarin minstens 6
soorten. Eene soort, uit de permische formatie van Boheme, is reeds door
Professor g e in it z onder den naam van Saurichoites lacertoides beschreven geworden.
(Bonplandia 1862, p. 258.)
Hg.