
meente van 1’ Aigle beklaagd, die een zoo dommen maire had, dat hij
aan zulke sprookjes geloofde. Er kwamen echter zoovele herigten van
dit voorval en deze trokken zoozeer de algemeene aandacht, dat de bekende
natuurkundige b i o t , als commissaris van het Fransche instituut,
werd afgevaardigd om de zaak op de plaats zelve te onderzoeken.
De hier vermelde bijzonderheden zijn aan zijn berigt dienaangaande
ontleend. Dit geval, hetwelk met zeer veel naauwkeurigheid door
b io t is nagegaan, zou nog met vele andere uit vroegeren en lateren
tijd kunnen worden vermeerderd. C h l a d n i gaf in 1819 een werk
uit: »Over vuurmeteoren en de daarbij nedergevallen massa’s.” Daarin
komt eene opsomming voor van zoodanige, die vóór het begin van
onze tijdrekening zijn vermeld, en van omstreeks 158 na het begin
daarvan tot 1818. Het verdienf de opmerking, dat de gevallen in elke
volgende eeuw steeds menigvuldiger worden, wat een natuurlijk gevolg
is van de meerdere bekendheid, die zij allengs bekwamen. Yan 1706
tot 1797 komen in de lijst 33 en van 1800 tot 1818, 37 gevallen voor.
In eene lijst, door a r a g o gegeven, komen er 657 voor, waarvan
alleen van 1802 tot 1852 296. Deze lijst bevat niet alleen de gevallen
, waarin steenen zijn nedergevallen , maar ook de vuurbollen in
het algemeen. Het is echter ontwijfelbaar, dat er zich zeer vele vertoond
hebben, die niet vermeld zijn, zoodat men veilig mag besluiten,
dat hun aantal veel aanzienlijker is dan het hier opgegevene, te meer
nog, omdat daarin slechts die zijn vermeld, die op het land en in de
meest bevolkte streken zijn voorgekomen.
Het voornoemde werk van c h l a d n i bevat voorts nog eene lijst van
ijzermassa’s, die, uit hoofde van hare van de gewone mineralen afwijkende
zamenstelling, voor meteoormassa’s moeten gehouden worden,
benevens een aantal berigten van stofachtige of weeke zelfstandigheden,
die of droog of in vochtigen staat nedergevallen zouden zijn.
Door a r a g o is die lijst aangevuld en uitgebreid.
Aangaande de scheikundige zamenstelling der meteoorsteenen is
onze kennis volkomener dan betreffende hunnen loop , grootte en verdere
bijzonderheden. De ontleding der meteoorsteenen heeft ons geene
stoffen leeren kennen, die niet reeds van elders op aarde bekend
waren. Zij bevatten namelijk zuurstof, zwavel, phosphorus, koolstof,
silicium, aluminium, magnesium, calcium, potassium, sodium, ijzer,
nikkel,, kobalt, chromium, manganesium, koper, tin en titanium. Er
zijn dus te zamen 18 verschillende stoffen daarin gevonden. Deze
bestanddeelen zijn echter meestal zoodanig verbonden, dat men er in
vindt ijzer met nikkel vermengd, eene verbinding van phosphorus met
ijzer en nikkel, zwavelijzer en magnetische pyriten; onder de met zuurstof
verbonden bestanddeelen komt voor: magnetisch ijzer en chroomzuur
ijzer; onder de kiezelzuurverbindingen komt voor: olivin, anortit,
labrador en augit. Ofschoon de meteoorsteenen in het algemeen eene
zekere overeenkomst met elkander in hunne bestanddeelen vertoonen,
wijken zij toch onderling daarin vrij veel van elkander af.
De ijzermassa’s, die men om het daarin aanwezige nikkel, om haar
bijzonder weefsel, hare smeedbaarheid en hare bijzondere ligging ver
van ander ijzer en van plaatsen waar ijzer gevonden wordt, voor
nedergevallen meteoren houdt, zijn spons- of celachtig. Hare holten
zijn opgevuld met eene steenachtige massa, die met peridot overeenkomt.
Andere hebben een digter w eefsel; sommige daarvan zijn zeer
aanzienlijk. Bij Bitborg, niet ver van T rier, vond men er eene, die
1650 kilogrammen weegt. Volgens abel remusat bevindt zich in het
oostelijk gedeelte van A zië, niet ver van den oorsprong der Gele
rivier, eene massa van 15 meters hoogte. De Mongolen zeggen, dat
zij bij de verschijning van een vuurmeteoor is nedergevallen.
De zelfstandigheden, die in meer verdeelden toestand als stof nedergevallen
zijn, schijnen niet van die der meteoorsteenen onderscheiden
te zijn. Somtijds vielen daarbij ook steenen neder. Het voornaamste
verschil schijnt ook hierin gelegen te zijn, dat zij niet met zoo groote
snelheid op de aarde nederkomen. De roode en zwarte kleur schijnt
aan ijzer-oxyde en koolstof te moeten worden toegeschreven. Er
heerscht echter aangaande deze nedergevallen stoffen nog veel onzekerheid
, te meer, daar dit ook door andere oorzaken kan worden
teweeggebragt, zooals vulkanische uitbarstingen, hoozen enz.
Vuurbollen komen in alle tijden van het jaar en op alle uren van
den dag voor. In sommige maanden schijnen zij echter menigvuldiger
dan in andere. De heer coulvier-gravier te Parijs, die sedert het
jaar 1841 eene bijzondere zorg aan de waarneming van vallende ster