
i f Til!
' loopt. Het orgel was met een groot scherm bedekt, waarop achttien
reusachtige afbeeldingen (ieder ruim anderhalve el in het vierkant
metende) van zoneclipsen waren bevestigd, drie van die in 1851,
de overige van die in 1860; daaronder waren er drie van airy
zelven, twee van warren de la rub, verder van bonömi, oom,
PLANTAMOUR, WEEDON , GALTON, MURRAY, WEILER , FEARNLEY.
E en , wel zes ellen lang, zeer ligt riet diende den spreker om
ook op de bovenste afbeeldingen de bijzonderheden aan te wijzen,
waarop hij opmerkzaam wilde maken. Vooraan op die verhevenheid
Stond verder een groot houten lunarium, ruim vier ellen lang,
hebbende eene groote zon aan de eene zijde van het steunpunt, en
aan de andere zijde eene kleine aarde met nog kleiner maan , waarvan
de loopbaan, een hoepel, zich verplaatsen konde. Het geheel was zoo
juist in evenwigt, dat het door den vinger gemakkelijk om het steunpunt
konde bewogen worden, ten einde de verschillende standen aan
het geheele publiek te kunnen vertoonen. Eene zwarte schijf, van
ruim drie ellen doorsnede, stond daarnevens, beweegbaar voorbij een
bord, waarop eene zon van juist dezelfde afmeting, met de corona en
de vlammen, die het hoofdonderwerp der lezing zouden uitmaken. Eindelijk
op de gallerij aan de andere zijde stond een zon-mikroskoop met
elektrisch licht , om de photographische afbeeldingen #J der laatste zons- verduisteringen, vervaardigd door Prof. warren de la rue en den
Revd. c. PRiTOHARD, vergroot over te brengen op een daartoe gereed
gemaakt gedeelte van den wand, zoodat het geheele publiek ze konde
zien en bewonderen, waartoe zij zeker ruimschoots aanleiding gaven.
Deze mikroskoop werd bestuurd door Prof. tyndall, ook toen zij gebruikt
werd voor de straks te vermelden proef met gepolariseerd licht.
Aldus uitgerust met eenen echt Engelschen toestel voor eene populaire
lezing (het scherm zonder de afbeeldingen werd gezegd alleen
bijna ƒ 200 te kosten), hield Prof. airy zijne lezing, waarvan hier
nu eene uitgewerkte schets moge volgen.
Hoewel de laatste zonsverduistering eigenlijk het onderwerp der
lezing zoude uitmaken, was het tot beter begrip van het volgende
wenschelijk, om eerst iets over zoneclipsen in het algemeen te zeggen,
over de omstandigheden waaronder zij voorkomen, en over hare onderlinge
betrekking, dan zoude hij meer in het bijzonder eenige verschijnselen
van de merkwaardige eclipsen der jaren 1842 en 1851 bespreken; —
hij had toch het merkwaardig geluk gehad, al deze drie eclipsen zelf
waar te nemen. — Op die wijze immers zoude duidelijker kunnen
uitkomen, waarop het bij de waarneming der eclips van 1860 eigenlijk
aankwam : want in het jaar 1842 was er een nieuw tijdperk aangebroken
in de theorie der zonsverduisteringen, door het waarnemen van
zekere, toen onverwachte, verschijnselen, en deze waarnemingen hadden
aan de volgende eclipsen eene bijzondere belangrijkheid bijgezet.
Ten slotte wilde hij trachten aan te toonen, welke gevolgtrekkingen
mét regt uit de waarneming der laatste zoneclips mogten worden
afgeleid.
Wanneer men zich terugdenkt in die dagen, toen eene zonsverduistering
voor het eerst met meer naauwgezette opmerkzaamheid werd
waargenomen, dan waren zeker de eerste gevolgtrekkingen, waartoe
zij aanleiding gaven, dat er zich een ligchaam tusschen de aarde en
de zon plaatst, en dat dit ligchaam de maan is, gelijk door onderstaande
afbeelding, waarin Z de zon, M de maan en A de aarde
voorstelt, verduidelijkt wordt, Dat vervolgens de maan veel digter
L
bij de aarde moet staan dan bij de zon, blijkt uit de verschijnselen
van parallaxis: dat is, dat de plaats van de maanschijf op
de zon verschilt voor toeschouwers, die de verduistering op ge-
3 *