
Om zeker te zijn, dat burke niet welligt na brahes vertrek aan
diens legerplaats gekomen mogt zijn, deden wright en brahe nog
een uitstap naar fort Wills; maar te vergeefs, van burke vond men
geen de minste sporen. De terugreis werd nu langzaam voortgezet
en den 18 Junij kwam men, na nog een reisgenoot door den dood
verloren te hebben, aan de Darling-rivier aan.
Intusschen was men in Melbourne zeer ongérust over het lot der
expeditie. Er werd daarom eene reserve-afdeeling onder het commando
van HOWITT afgezonden om dienaangaande onderzoek te doen.
Al spoedig kreeg men door brahe eenig nader berigt van den onge-
lukkigen uitslag. Met een edelen wedijver werd nu van de koloniën
Victoria, Zuid-Australië en Queensland eene reeks van expedities
uitgerust om burke en zijne reisgezellen op te zoeken. Er werden
geene kosten en moeiten gespaard om den vermisten te hulp te komen.
De HOWiTT'sche afdeeling werd tot 12 man versterkt en met rijken
voorraad van levensmiddelen voorzien. Eene stoomboot werd naar de
Carpentaria-golf gezonden om daar de kusten te onderzoeken en in
het land in te dringen , ten einde eenig berigt van de verlorenen op te
doen. Twee andere schepen werden nog met hetzelfde doel derwaarts
uitgezonden. Over ’t algemeen was men zeer bevreesd, dat de vermisten
in de woestijnen tusschen de Cooper-creek en Carpentaria-golf
zouden omgekomen zijn, ofschoon men toch ook de hoop niet geheel
opgaf, dat zij ergens in het binnenland vertoefden en door gebrek
aan levensmiddelen verhinderd werden om de terugreis te ondernemen.
Howitt bereikte, door ongemeen vochtig weder begunstigd, reeds
in de eerste helft van September de Cooper-creek. Den 15den trof
hij op kleinen afstand van zijne legerplaats eenen inboorling aan, die
geweldig gesticuleerde en met de hand stroomafwaarts wijzende, aanhoudend
riep *gow, gow !” Toen hij op hem toereed, vlugtte hij , en
howitt keerde naar zijn leger terug. Reeds op weg kwamen hem
twee van zijn volk tegen, die hem berigtten, dat king , de eenig
overgeblevene van burke’s manschappen, gevonden was. Hij begaf
zich terstond naar eene legerplaats van inboorlingen in de nabijheid
en vond daar king in eene hut. Hij was geheel uitgeteerd als een
geraamte en zonder zijne gescheurde kleeding zou niemand hem voor
burke’s REIS DOOR het BINNENLAND VAN AUSTRALIË. 85
een beschaafd wezen gehouden hebben. Hij was geheel krachteloos
en scheen zelfs nu en dan moeite te hebben om te verstaan, wat tot
hem gesproken werd. Des anderen daags was zijn toestand echter
aanmerkelijk verbeterd, zoodat hij twee dagen later in staat was om
howitt en zijne vrienden naar de plaats te geleiden, waar het lijk
van wills zich bevond, hetwelk daarop behoorlijk begraven werd.
De reisjournalen en een aanteekeningsboekje van burke werden zorgvuldig
medegenomen, en daarop begaven zij zich naar de hun door
king aangewezen plaats, waar zij na eenig zoeken het lijk van burke
met takken bedekt en met een revolver in de hand vonden. Zij wikkelden
het daarop in eene nationale vlag en bestelden het ter aarde.
Uit de overgebleven aanteekeningen van wills en burke en het
berigt van king blijkt, dat zij den 16 December, vier personen
met zes kameelen en één paard en levensmiddelen voor drie maanden,
het kamp aan de Cooper-creek verlieten en eerst in noordwestelijke,
later in meer noordelijke rigting de reis voortzetten. Het jaargetijde
begunstigde de onderneming. Eene menigte riviertjes, die zij doorwaadden
of langs wier oevers zij een tijd lang hunne reis voortzetten,
het overvloedig grasgewas, dat in vele streken den grond bedekte ,
de tallooze duiven, papegaaijen en andere vogels, die door de lucht
zweefden, de nieuwe soorten van planten en boomen, die zich hier
en daar voordeden — dit alles te zamen maakte althans op wills
dien indruk, dat hij dit oord in zijn dagboek »eene schoone tropische
landstreek” noemde. Zoo ging het met geregelde dagmarschen steeds
noordwaarts, totdat zij de Cloncurry-rivier bereikten, die zich in de
Carpentaria-golf uitstort en wier loop zij getrouw volgden. De overvloedige
regen, die er gevallen was, maakte hier en daar de reis
moeijelijk, zoodat de kameelen niet verder konden voortkomen. Burke
en wills zetten daarom de reis te voet voort, terwijl het paard met
reisproviand voor drie dagen beladen was. De weeke en moerassige
grond was slechts op enkele plaatsen met vasteren bodem afgewisseld ,
zoodat zij slechts langzaam konden vorderen. «Nadat wij verscheidene
mijlen hadden afgelegd,” zegt wills in zijn dagboek »kwamen wij aan
een door de inboorlingen gemaakt voetpad, hetwelk duidelijk bewees,
dat de bewoners van deze streek in zuidelijke rigting waren afgetrok