
en verteren alle groote en kleine insekten en de menschen moeten,
zoolang het bezoek duurt, hunne woningen verlaten.”
Homberg zegt, »dat men in Parimaribo, als zij aanrukken, kisten
en kasten opent, opdat zij er in kunnen komen, en dat zij ook ratten
, muizen en andere in de huizen schadelijke dieren verdelgen.
Hermann burmeister merkte op, dat de door de visite-mieren afgebeten
en in het nest gedragen bladstukken, wanneer zij tot verrotting
overgaan, tot voeding der larven dienen, en dat ook de bladeren
van boomwol en maniok zeer gaarne door haar tot dit doel gebruikt
worden.
»De Peruaansche trekmier,” zoo verhaalt eduard poppig, »vormt
optogten van uren lang, wier breede kolonne digt gedrongen mar-
scheert, en zich, zonder zich om eenige hindernissen te bekommeren,
voorwaarts beweegt. Naderen zij een huis, zoo opent de bewoner
haar gaarne alle vensters; want wat zich van schadelijk gewormte
, insekten en larven mag ingenesteld hebben, dat alles brengen
zij aan het licht of dwingen het tot eene haastige vlugt. De verbor-
genste hoek der hutten ontgaat hare navorschingen niet, en het dier,
dat hare aankomst afwacht, is reddeloos verloren. Volgens het berigt
der inboorlingen overweldigen zij zelfs groote slangen, terwijl zij ze
op duizenderlei wijze overvallen, en hoe ook het gewonde dier zich
moge wenden, zoo is toch binnen weinige uren slechts nog het goed
gereinigde geraamte over. Des nachts rust het leger uit, terwijl het
zich tot bollen van de grootte van een pompoen zamenbalt. Nadert
de morgen, zoo lossen deze verzamelingen zich op en de togt gaat
weder voorwaarts. Gewoonlijk geven deze mieren aan gebaande wegen
de voorkeur boven het hooge gras, en de wandelaar, die ze
ontmoet, ziet zich gedwongen om of terug te wijken of met groote
sprongen over het leger heen te ijlen, waarbij hij echter niet zonder
beten” doorkomt. Blijft hij staan, dan is hij spoedig tot aan de knie
met mieren overdekt, die zich met hare groote tangen vastbijten,
doch slechts eene spoedig weder verdwijnende pijn veroorzaken. —
Eene andere mier, de roode Peruaansche geheeten, woont gewoonlijk
in de huizen, waar alles van haar wemelt en eetwaren en huisdieren
ter naauwernood tegen haar te beschermen zijn.
Daarentegen verdelgen zij ook vele lastige diertjes. Wil men te
bed gaan, dan moet men ze eerst daaruit wegjagen, waarop zij zich
dan ook, zoo lang men te bed ligt, verwijderd houden. Worden zij
iemand lastig, zoo giet men kokend water in haar gebouw; wil men
ze met het sap van suiker, waarmede eenig rattekruid gemengd is ,
dooden, zoo roeren zij deze spijs niet aan.”
(Uit petermann’s Mitiheiluxigen über wichtige neue Erforschungen a uf
dem Gesammtgebiete der Geographie, 1862, 2es Hft., bl. 58 en v.).
E.
EEN VOORBEELD TOT NAVOLGING.
In het begin van dit jaar stierf te Weenen de bankier i. uieben.
Bij uiterste wilsbeschikking bestemde hij eene aanzienlijke som tot
werken van algemeen nut, en daaronder ƒ 6000 om de renten te
doen strekken tot eenen driejaarlijkschen prijs, toe te wijzen door de
Keizerlijke Akademie van wetenschappen. Beurtelings zal deze prijs
toegekend worden aan de beste verhandeling over een onderwerp uit
het gebied der natuurkunde, met inbegrip van de physische physiologie,
en aan eene over een scheikundig onderwerp of eene toepassing
der scheikunde op de physiologie.
Hg.